ECLI:NL:RBDHA:2023:9081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL23.3118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en rechtsgeldigheid van verlenging beslistermijn

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser had op 24 juni 2022 asiel aangevraagd, en de beslistermijn zou in beginsel op 24 september 2022 verstrijken. De staatssecretaris heeft echter de beslistermijn met WBV 2022/22 met negen maanden verlengd, waardoor deze zou eindigen op 24 september 2023. Eiser stelt dat de ingebrekestelling van 11 januari 2023 geldig is, omdat de verlenging van de beslistermijn niet rechtsgeldig was. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de verlenging van de beslistermijn met WBV 2022/22 niet rechtsgeldig was, en dat de staatssecretaris uiterlijk op 24 september 2022 een beslissing had moeten nemen.

De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van eiser geldig is en dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de staatssecretaris een beslistermijn van maximaal zestien weken op, te rekenen vanaf de datum van de ingebrekestelling. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen. Tevens oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 837,-.

De uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.3118
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet uitspraak zonder een zitting te houden. [1]

Overwegingen

Heeft verweerder de beslistermijn met WBV 2022/22 rechtsgeldig verlengd?
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Op 24 juni 2022 heeft eiser asiel aangevraagd, zodat de beslistermijn in beginsel op 24 september 2022 verstreek. Verweerder heeft echter de beslistermijn met WBV 2022/22 [2] met negen maanden verlengd, zodat de beslistermijn zal eindigen op 24 september 2023. Daarom is de ingebrekestelling van 11 januari 2023 prematuur en moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Eiser betwist het standpunt van verweerder en meent dat het beroep gegrond is.
3. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 6 januari 2023 een oordeel gegeven over de rechtsgeldigheid van WBV 2022/22. [3] Kort gezegd heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder met WBV 2022/22 de beslistermijn in asielzaken niet rechtsgeldig met negen maanden heeft verlengd. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak tot een andere conclusie te komen. Dat verweerder tegen de uitspraak van 6 januari 2023 hoger beroep heeft ingesteld doet daar niet aan af. Niet is gebleken dat inmiddels op het hoger beroep is beslist. Dit houdt in het geval van eiser in dat verweerder uiterlijk op 24 september 2022 een beslissing op de asielaanvraag had moeten nemen. Verweerder heeft dit nagelaten. De ingebrekestelling van eiser is dan ook geldig. Na de ingebrekestelling zijn vervolgens meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
De bestuurlijke dwangsom
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen dwangsom aan eiser is verschuldigd voor het te laat beslissen op zijn asielaanvraag. Naar oordeel van de rechtbank is het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken niet in strijd met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel of doeltreffendheidsbeginsel. Voor de motivering van dit oordeel wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 november 2022. [4]
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen besluit op de asielaanvraag heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank zal daarvoor een termijn bepalen. Deze termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
6. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder een beslistermijn van maximaal zestien weken op te leggen. Verweerder krijgt conform de vaste rechtspraak van de Afdeling [5] een termijn van maximaal acht weken om het eerste gehoor af te nemen en maximaal acht weken daarna om het besluit op de aanvraag bekend te maken. [6] Anders dan in voorgaande uitspraken in vergelijkbare zaken zal de rechtbank de nadere beslistermijn berekenen vanaf datum ontvangst ingebrekestelling, in dit geval dus vanaf 12 januari 2023. Verweerder wist op dat moment namelijk al dat hij te laat is met het beslissen op de aanvraag, terwijl verweerder ook bekend is met de nadere beslistermijnen die rechtbanken opleggen in dergelijke zaken. Nu de termijn van zestien weken na de ingebrekestelling is verstreken, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op te dragen om zo snel mogelijk op de aanvraag te beslissen, maar uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
Wat is de hoogte van de rechterlijke dwangsom?
7. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [7] waarin de Afdeling artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, voor zover daarin is bepaald dat artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaart wegens strijd met artikel 47 van het Handvest. [8] Net als in die uitspraak, betekent het voorgaande ook in deze zaak dat de rechtbank wél overeenkomstig artikel 8:72, zesde lid, van de Awb een (rechterlijke) dwangsom kan opleggen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een nadere dwangsom van € 100,- is verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op
uiterlijk binnen twee wekenna de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2022, 25775.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.