In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser had op 24 juni 2022 asiel aangevraagd, en de beslistermijn zou in beginsel op 24 september 2022 verstrijken. De staatssecretaris heeft echter de beslistermijn met WBV 2022/22 met negen maanden verlengd, waardoor deze zou eindigen op 24 september 2023. Eiser stelt dat de ingebrekestelling van 11 januari 2023 geldig is, omdat de verlenging van de beslistermijn niet rechtsgeldig was. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de verlenging van de beslistermijn met WBV 2022/22 niet rechtsgeldig was, en dat de staatssecretaris uiterlijk op 24 september 2022 een beslissing had moeten nemen.
De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van eiser geldig is en dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de staatssecretaris een beslistermijn van maximaal zestien weken op, te rekenen vanaf de datum van de ingebrekestelling. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen. Tevens oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 837,-.
De uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.