ECLI:NL:RBDHA:2023:9283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.17389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de voortvarendheid van de staatssecretaris in het uitzettingsproces

Op 15 december 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 23 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, mits de staatssecretaris voortvarend handelt en er zicht is op uitzetting. Eiser stelt dat de staatssecretaris niet voortvarend te werk gaat en dat er geen zicht is op uitzetting, omdat hij weigert mee te werken aan de presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht op uitzetting bestaat, ondanks de weigering van eiser om mee te werken.

De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris achtmaal schriftelijk heeft gerappelleerd op de lopende lp-aanvraag bij Marokko en dat er in 2023 al 29 gedwongen uitzettingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging van de staatssecretaris in het nadeel van eiser is uitgevallen, en dat er geen grond is voor het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17389

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 15 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al vijfmaal eerder heeft getoetst. Uit de meest recente uitspraak van 23 mei 2023 (in de zaak NL23.14187) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 17 mei 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
3. Eiser stelt dat de staatssecretaris niet voortvarend te werk gaat en dat er geen zicht is op uitzetting. De staatssecretaris heeft na de laatste uitspraak van 23 mei 2023 geen actie meer ondernomen. Verder volgt uit de wet en jurisprudentie dat bewaring dient ter fine van uitzetting. De staatssecretaris zal daarom concreet moeten aangeven binnen welke termijn eiser uitgezet kan worden. Eiser stelt dat er door zijn weigering mee te werken aan de presentatie in persoon bij de Marokkaanse autoriteiten een patstelling is ontstaan. De staatssecretaris kan eiser immers niet uitzetten zonder de presentatie en nu eiser deze presentatie weigert, is er in dit individuele geval geen zicht op uitzetting. Ook wijst eiser op de recente nieuwsgeving waaruit blijkt dat in de praktijk weinig terecht komt van gedwongen uitzetting. Verder stelt eiser dat de staatssecretaris ten onrechte niet individueel gerappelleerd heeft.
3.1.
Uit de voortgangsrapportage leidt de rechtbank af dat de staatssecretaris op 27 december 2022 een lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten heeft verstuurd. Ook blijkt hieruit dat de staatssecretaris achtmaal schriftelijk op de lp-aanvraag heeft gerappelleerd. De rechtbank overweegt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) heeft geoordeeld. De Afdeling heeft dit oordeel daarna nog meerdere malen bevestigd, laatstelijk bij uitspraak van 16 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1968). De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover thans anders te oordelen. De rechtbank ziet evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko voor eiser in het bijzonder ontbreekt. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser wel worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Dat de weigering van eiser om mee te werken aan een presentatie in persoon bij de Marokkaanse consul leidt tot een patstelling, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser. Eisers stelling dat er in de praktijk weinig terecht komt van gedwongen uitzettingen, is onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft de staatssecretaris ter zitting aangegeven dat er 29 gedwongen uitzettingen op basis van een lp hebben plaatsgevonden in 2023. Gelet op het voorgaande is de rechtbank vooralsnog van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van eiser niet ontbreekt.
3.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 17 mei 2023 op 19 mei 2023, 1 juni 2023 en 9 juni 2023 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Ook geeft de staatssecretaris op 8 juni 2023 een presentatie bij het Marokkaanse consul gepland. Eiser heeft geweigerd hieraan mee te werken. Verder heeft de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek op 17 mei 2023 en 8 juni 2023 schriftelijk gerappelleerd op de lopende lp-aanvraag bij Marokko. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Zoals hiervoor reeds besproken, is het feit dat er nog geen lp is afgegeven vooral het gevolg van het feit dat eiser weigert mee te werken aan zijn presentatie bij de consul. Eiser kiest er voor om niet mee te werken en om aan afwachtende houding aan te nemen. Niet is uitgesloten dat een lp wordt afgegeven door de autoriteiten van Marokko als eiser wel actief en volledig zou meewerken. Bovendien is de staatssecretaris voor het verloop van het lp-traject afhankelijk van de medewerking van de desbetreffende autoriteiten. Dit geldt ook voor de optie dat het consul langskomt op het detentiecentrum. Verder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat staatssecretaris geen individueel rappel heeft gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten niet maakt dat er onvoldoende voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt. Eiser is in beeld bij de Marokkaanse autoriteiten en heeft de gelegenheid gekregen om een presentatie bij te wonen. Niet is gebleken dat een individueel rappel tot een versnelling van de uitzetting van eiser kan leiden en verweerder is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment ook niet gehouden een dergelijke handeling te verrichten.
Lichter middel
4. Eiser stelt verder dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de voortzetting van de maatregel van bewaring. Eiser bevindt zich al meer dan zes maanden in bewaring waardoor er sprake is van een grote inbreuk op zijn privéleven. Deze lange bewaring wordt door eiser als zeer zwaar ervaren. Eiser stelt dat zijn belang om te worden vrijgelaten inmiddels zwaarder weegt dan het algemene belang van de staatssecretaris bij het voortduren van de bewaring.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatsecretaris de belangenafweging terecht in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen en dat terecht geen lichter middel is opgelegd. Zoals hiervoor overwogen, werkt de staatssecretaris nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser naar Marokko. Verder is de rechtbank niet gebleken van andere bijzondere belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken. De lengte van de bewaring en de invloed van detentie op zijn privéleven acht de rechtbank hiervoor onvoldoende.
Conclusie
5. De rechtbank ziet, gelet op het arrest van het HvJEU van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was. De rechtbank overweegt tot slot dat de ambtshalve rechtsmatigheidsbeoordeling op basis van dit arrest geen beoordeling van het verlengingsbesluit van 9 juni 2023 omvat nu tegen het verlengingsbesluit een apart rechtsmiddel openstaat.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.