ECLI:NL:RBDHA:2023:9312
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvragen na inwilliging door de staatssecretaris
In deze zaak hebben eisers op 5 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen, die op 9 april 2022 waren ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 13 april 2023 de asielaanvragen van eisers ingewilligd. De rechtbank heeft eisers gevraagd of deze inwilligende beslissing aanleiding was om het beroep in te trekken, maar eisers hebben hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvragen, met de inwilliging van deze aanvragen aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor hebben eisers, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, in zoverre geen procesbelang meer. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de asielaanvragen van eisers op 9 oktober 2022 eindigde, maar deze termijn is verlengd door de staatssecretaris met negen maanden, waardoor deze pas op 9 juli 2023 eindigt.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, er sprake was van een situatie die de verlenging van de beslistermijn rechtvaardigde. De rechtbank ziet geen reden om van dit oordeel af te wijken. Daarom verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk, omdat de ingebrekestellingen van eisers te vroeg zijn ingediend, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.