In deze zaak heeft eiser op 26 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 14 juli 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 mei 2023 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd om te onderzoeken of er dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft in dat opzicht. Wat betreft de dwangsommen oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris geen dwangsommen hoeft te betalen. De wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de asielaanvraag eindigde op 14 januari 2023, maar door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 is deze termijn verlengd met negen maanden, wat betekent dat de termijn pas op 14 oktober 2023 eindigt. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is, en concludeert dat de ingebrekestelling van 7 februari 2023 te vroeg is ingediend.
De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.