Op 23 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 19 april 2023. In die eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de opposante tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. De opposante heeft verzet aangetekend, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom zonder zitting uitspraak gedaan op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In de overwegingen van de rechtbank werd vastgesteld dat de eerdere uitspraak voldoende duidelijk was en dat er geen redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het beroep. De opposante voerde aan dat de rechtbank niet tot een kennelijk oordeel was gekomen, maar de rechtbank weerlegde dit door te stellen dat de vereenvoudigde afdoening duidelijk was en dat er geen nieuwe argumenten waren die twijfel zouden kunnen zaaien over de eerdere beslissing. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken die in gelijke zin waren gedaan, wat de consistentie van de rechtspraak bevestigde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak is openbaar gemaakt en geanonimiseerd.