ECLI:NL:RBDHA:2023:9345
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van onbetrouwbare identiteit en nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, afkomstig uit Eritrea, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 12 april 2023 afgewezen, met de motivering dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 1 juni 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De eiser stelde dat hij zijn juiste identiteitsgegevens had opgegeven en dat hij niet had geprobeerd om te misleiden. Hij betwistte de afwijzing van zijn asielaanvraag en voerde aan dat hij niet in staat was om te voldoen aan de verwachtingen omtrent zijn taalkennis van het Tigrinya, de taal van Eritrea. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank wees op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de eiser en het feit dat hij een vals identiteitsdocument had overgelegd.
De rechtbank concludeerde dat de asielmotieven van de eiser niet konden worden beoordeeld zonder dat zijn identiteit en nationaliteit waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de eiser hem had misleid over zijn identiteit en nationaliteit. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de proceskosten van de eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.