ECLI:NL:RBDHA:2023:9907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL22.24244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een Unieburger na gewelddadige veroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor een gewelddadige diefstal. De staatssecretaris heeft op basis van deze veroordeling het verblijfsrecht van de eiser beëindigd en hem ongewenst verklaard, omdat zijn gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving zou vormen. De eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring met elkaar verbonden zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij na zijn vrijlating een positieve gedragsverandering heeft ondergaan en dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat het gedrag van de eiser een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat het voornemen in het Pools had moeten worden opgesteld, verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard en het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.24244 (beroep) en NL22.24245 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser op grond van het Unierecht beëindigd en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL22.24245).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is daarmee Unieburger. Verweerder heeft zijn verblijfsrecht beëindigd en hem ongewenst verklaard, omdat hij op 3 augustus 2020 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor een gewelddadige diefstal/straatroof. Gelet hierop vormt zijn gedrag volgens verweerder een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Na zijn vrijlating uit de gevangenis heeft hij gewerkt en een positieve gedragsverandering ondergaan. Hij heeft geen ernstige delicten meer gepleegd om nog te kunnen spreken van een actuele dreiging. Verder is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat het voornemen niet in het Pools is opgesteld. Ook had het voornemen uitgereikt moeten worden toen hij nog in detentie zat. De belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM had in zijn voordeel hem moeten uitvallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich richt tegen zowel de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht als tegen de ongewenstverklaring. Een vreemdeling kan geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. [1] Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. [2] Het beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht.
4. Voor zover eiser in beroep de standpunten uit zijn bezwaar heeft herhaald, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Verweerder heeft op deze standpunten immers in de besluitvorming gemotiveerd gereageerd en eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze motivering niet juist is.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden en voldoende heeft gemotiveerd dat eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor een gewelddadige diefstal. Uit het strafvonnis blijkt dat hij pepperspray in de ogen van het slachtoffer heeft gespoten en vervolgens is weggereden met de auto van het slachtoffer. Het gaat om een brutale en gewelddadige diefstal waar het slachtoffer nog steeds de gevolgen van ondervindt. Eiser heeft kennelijk alleen aan zijn eigen (financiële) belang gedacht en op geen moment stilgestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer. Door deze veroordeling is sprake van een werkelijke bedreiging van de openbare orde. Nu het om een recente veroordeling gaat en eiser tot 2 februari 2021 in detentie heeft gezeten gaat het ook om een actuele bedreiging. Ook is sprake van een ernstig geweldsmisdrijf, waarvoor een strafbedreiging van negen jaar gevangenisstraf geldt. Niet is gebleken dat eiser sindsdien een positieve gedragsverandering heeft ondergaan. Sterker nog, hij heeft nadat hij is vrijgekomen en zelfs nadat hij het primaire besluit waarbij zijn verblijfsrecht is geëindigd en hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard heeft ontvangen, in november 2021 weer drie misdrijven gepleegd. De enkele omstandigheid dat hij werkt leidt niet tot een ander oordeel, nu dit werk hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om (wegens financiële belangen) weer misdrijven te plegen. Tot op heden is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij aan zijn verblijf in Nederland een positieve invulling heeft weten te geven. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank [3] wordt niet gevolgd, omdat het niet om gelijke gevallen gaat.
Wijze van uitreiken van het voornemen
6. De stelling van eiser dat het voornemen in persoon uitgereikt had moeten worden, toen hij nog in detentie zat, volgt de rechtbank niet. Er is immers geen wettelijk vereiste dat voorschrijft binnen welke termijn een voornemen moet worden uitgebracht.
Artikel 8 van het EVRM
7. De stelling van eiser dat zijn persoonlijke belangen zwaarder moeten wegen dan die van de Nederlandse staat, is niet nader onderbouwd. Verweerder heeft de belangenafweging dan ook in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen.
Wat is de conclusie?
8. Gelet hierop heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
9. Het beroep tegen de ongewenstverklaring is ongegrond.
10. Het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht is niet-ontvankelijk.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [4]
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ten aanzien van de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw 2000).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN2265).
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2022:4305.
4.Op grond van artikel 8:81 van de Awb (hierna: Algemene wet bestuursrecht) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.