In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een minderjarige eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 26 december 2021 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij internationale bescherming geniet in Oostenrijk. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 22 juni 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de minderjarige leeftijd van de eiser en de relevante feiten en omstandigheden die zijn hechting aan Nederland betroffen.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiser, die al lange tijd in Nederland verblijft, redelijkerwijs kon worden verwacht terug te keren naar Oostenrijk. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de minderjarige, zoals het opbouwen van een sociaal netwerk en de begeleiding die hij in Nederland ontvangt, niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsvereiste en dat er sprake was van een motiveringsgebrek. Daarom werd het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de eiser, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen.
De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, die op € 1.674,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.