ECLI:NL:RBDHA:2024:10417
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 juni 2024 waren eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, zoals vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan ten aanzien van Kroatië, en dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend in dat land.
Eiser heeft gewezen op recente informatie over pushbacks en problemen in de opvangvoorzieningen in Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie geen wezenlijk ander beeld schetst dan eerder is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Kroatië onevenredige hardheid zou betekenen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep instellen.