ECLI:NL:RBDHA:2024:10551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL24.13957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-overeenkomst met Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die van mening is dat Bulgarije niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn asielaanvraag. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft op 26 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is volgens de Dublin-overeenkomst.

De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Eiser stelt dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en verwijst naar eerdere uitspraken en rapporten die de slechte omstandigheden in Bulgaarse opvangcentra beschrijven. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van dit beginsel, tenzij eiser kan aantonen dat de omstandigheden in Bulgarije zodanig zijn dat dit beginsel niet kan worden toegepast.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in Bulgarije die een schending van zijn rechten zouden kunnen betekenen. Eiser heeft ook niet kunnen onderbouwen dat zijn familieband met zijn broer in Nederland een reden is om de aanvraag aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, met de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13957 en NL24.13958
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Lotfi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2003 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 26 september 2023 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije en Oostenrijk asiel heeft aangevraagd. Daarom heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 14 november 2023 aanvaard.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat de Afdeling [2] in haar uitspraak van 16 augustus 2023 heeft geoordeeld dat ten aanzien van Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije geen toegang tot opvang hebben, [3] betekent niet dat zonder meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft zich namelijk niet uitgelaten over de omstandigheden in de opvangvoorzieningen. Eiser wijst in dit kader op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. [4] Eiser wijst daarnaast op de AIDA-rapporten van 2022 en 2023, waaruit blijkt dat de omstandigheden in de opvang overweldigend ondermaats zijn. Ook heeft verweerder de persoonlijke ervaring van eiser onvoldoende betrokken. Verder is verweerder op de hoogte van het feit dat eiser met zijn broer in Nederland verblijft. Er is geen reden om aan te nemen dat zij geen broers zijn. Zij vormen samen een gezin en willen niet opgesplitst worden. Subsidiair had verweerder aan moeten geven op welke wijze eiser de familieband kan aantonen. Tot slot had verweerder gelet op de ervaring van eiser in Bulgarije en het feit dat zijn broer wel in de nationale procedure wordt opgenomen, de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich toe moeten trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt eerst dat verweerder ten opzichte van Bulgarije in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat hiervan geen sprake is.
5.1.
Eiser is daarin niet geslaagd. De rechtbank wijst daarbij eerst op een recente uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2024 [5] , waarin de Afdeling ingaat op de vraag of bij de toepassing van de Dublinverordening voor Bulgarije nog mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daarbij onder meer ingaat op detentie, de toegang tot rechtsbijstand en de situatie in de Bulgaarse opvangcentra. De Afdeling komt tot de conclusie dat de situatie in Bulgarije ten aanzien van de hiervoor genoemde situaties niet zodanig slecht is dat sprake zou zijn van fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo bereiken. Ten aanzien van de AIDA-rapporten van 23 februari 2022 en 30 maart 2023 overweegt de Afdeling onder meer:
“Hoewel het rapport bevestigt dat er in de opvangcentra problemen zijn met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne, het eten en de ongewenste toegang van verdachte personen, volgt hieruit niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Bovendien kan de vreemdeling zich tot de Bulgaarse autoriteiten wenden als hij problemen ervaart in de opvang, omdat niet is gebleken dat zij hem niet kunnen of willen helpen.”
5.2.
De rechtbank constateert dat de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle voorafgaand aan de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is gedaan. Daarnaast constateert de rechtbank dat de door eiser genoemde AIDA-rapporten door de Afdeling in de beoordeling zijn meegenomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling in de uitspraak van 29 februari 2024. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen waaruit blijkt dat de drempel van het arrest Jawo wordt bereikt. Eiser betoogt dat hij 26 dagen gedetineerd was in Bulgarije onder slechte omstandigheden en dat hij tijdens zijn detentie is mishandeld. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij onrechtmatig in detentie heeft gezeten. Hij heeft ook verklaard dat hij niet heeft geprobeerd om hierover bij de Bulgaarse autoriteiten of de Bulgaarse (hoogste) rechter te klagen, evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat klagen bij voorbaat zinloos was. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het EU Handvest [6] en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld.
6. Tot slot heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat van bijzondere individuele omstandigheden om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken niet is gebleken. Eiser heeft aangevoerd dat het van een onevenredige hardheid getuigt als hij wordt gescheiden van zijn broer die ook in Nederland verblijft. Verweerder heeft hierin geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening omdat eiser de gestelde familieband op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk is.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank. Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 26 april 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1502.
6.Handvest van de gronden van de Europese Unie.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).