ECLI:NL:RBDHA:2024:10601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en informatieplicht in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Poolse nationaliteit heeft. Eiser is op 19 juni 2024 in bewaring gesteld door de minister van Asiel en Migratie, maar heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ophouding van eiser op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden, aangezien hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Dit gebrek in het voortraject maakt de bewaring echter niet automatisch onrechtmatig; de rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van verweerder zwaarder wegen.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn aanwezigheidsrecht en het recht om gehoord te worden zijn geschonden, omdat hij op de dag van de zitting niet aanwezig kon zijn vanwege zijn geplande overdracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces niet is geschonden, omdat de uitzetting per vliegtuig weinig flexibiliteit biedt en verweerder prioriteit mocht geven aan het zo kort mogelijk laten duren van de inbewaringstelling. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring, ondanks dat de informatie niet in een voor hem begrijpelijke taal was verstrekt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 juli 2024 en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26059

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie,daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. G. T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser is op 3 juli 2024 uitgezet naar Polen.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1984 en de Poolse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Niet in geschil is dat de ophouding op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden.. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland, zodat artikel 50a van de Vw niet van toepassing is. De rechtbank constateert dat hiermee sprake is van een gebrek in het voortraject. Een gebrek in het voortraject maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Daarbij is verder van belang dat verweerder de maatregel van bewaring op de juiste grondslag heeft gebaseerd en de gronden die daaraan ten grondslag zijn gelegd niet zijn betwist.
Verblijf in politiecel
3. Eiser voert aan dat niet duidelijk is hoe lang hij heeft verbleven in een politiecel, waardoor het niet duidelijk is of hij binnen de vereiste 24 uur is overgeplaatst naar het detentiecentrum in Rotterdam. De rechtbank stelt vast dat eiser op 19 juni 2024 om 15:40 uur in bewaring is gesteld. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat eiser op 20 juni 2024 om 12:30 uur in het detentiecentrum in Rotterdam is geplaatst. Dit maakt dat eiser niet langer dan 24 uur in een politiecel heeft verbleven.
Informatieplicht
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet conform artikel 5.3 van het Vb [2] is uitgereikt.
5. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [3] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan.
6. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet redelijk in verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Maatregel van bewaring
7. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking aan het toezicht daarmee is gegeven.
Aanwezigheidsrecht [4]
8. Eiser voert aan dat zijn aanwezigheidsrecht en het recht om gehoord te worden zijn geschonden omdat hij vanwege de geplande overdracht op de dag van de zitting niet meer bij de zitting aanwezig kan zijn. Hij verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022 [5] en van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 27 mei 2024. [6] Omdat het aanwezigheidsrecht en het recht om gehoord te worden zo zwaar wegen, is er sprake van een schending van fundamentele rechten die tot gevolg hebben dat de bewaring onrechtmatig is.
9. De rechtbank wijst allereerst op de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2005 [7] , waaruit volgt dat indien de uitzetting op dezelfde dag plaatsvindt als die waarop de rechtbank de zaak ter zitting behandelt, de enkele omstandigheid dat eiser niet door de rechtbank kon worden gehoord, de maatregel niet onrechtmatig maakt. Eiser voert terecht aan dat het recht om op zitting te worden gehoord een fundamenteel recht is, maar dit recht is naar het oordeel van de rechtbank niet absoluut [8] en weegt niet zwaarder dan het recht op fundamentele vrijheid als neergelegd in artikel 5 van het EVRM [9] . Er moet ook zwaar gewicht worden toegekend aan het streven de inbewaringstelling zo kort mogelijk te laten duren. Verweerder dient dan ook zo snel als mogelijk een overdracht te plannen en hoeft daarbij de overdrachtsdatum niet af te stemmen op de geplande zittingsdatum. Er mag prioriteit worden gegeven aan de uitzetting of overdracht. Wel rust op verweerder de verplichting om te onderzoeken of de overdracht met een uur of enkele uren kan worden uitgesteld, wanneer dit zou betekenen dat de vreemdeling in dat geval wel gebruik kan maken van zijn recht om ter zitting door de rechtbank te worden gehoord.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder op 25 juni 2024 een vlucht voor eiser heeft aangevraagd en dat de vluchtgegevens op dezelfde dag, en daarmee nog voor de mededeling van de zittingsdatum aan partijen (namelijk op 27 juni 2024), bekend zijn geworden. Anders dan bij een uitzetting over land, biedt een uitzetting per vliegtuig weinig flexibiliteit. Verweerder mocht in deze omstandigheid voorrang geven aan zijn verplichting om de inbewaringstelling zo kort mogelijk te laten duren. Eisers recht op een eerlijk proces is zodoende niet geschonden.
Ambtshalve toets [10]
10. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enige moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Als gevolg van het eerder geconstateerde gebrek in het voortraject ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskosten betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (zeventienhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 4 juli 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van eiser op 3 juli 2024 om 13:40 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 3 juli 2024 om 14:17 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroepTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zoals vastgelegd in artikel 94, vierde lid, van de Vw.
7.ECLI;NL:RVS:2005:AU5418.
8.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2296.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en – in aansluiting hierop – ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.