ECLI:NL:RBDHA:2024:1093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
SGR 23/3407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingezetenschap kinderbijslag en de beoordeling van duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op kinderbijslag voor de zoon van eiseres, die in Nigeria heeft gewoond en daar naar school is gegaan. Eiseres, de moeder van de zoon, heeft op 19 september 2022 kinderbijslag aangevraagd met terugwerkende kracht. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 9 januari 2023 bepaald dat de kinderbijslag pas vanaf het vierde kwartaal van 2022 kan worden toegekend, omdat de zoon in de periode daarvoor niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zoon, die meer dan zeven jaar in Nigeria heeft gewoond en daar zijn middelbare school heeft afgerond, geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft behouden. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en de Nederlandse nationaliteit van de zoon, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon pas vanaf het vierde kwartaal van 2022 weer als ingezetene kan worden beschouwd, en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de termijn voor het indienen van het beroep correct is vastgesteld en dat er geen strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of het non-discriminatiebeginsel. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duurzame band met Nederland voor het behoud van het recht op kinderbijslag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna ook: de Svb)
(gemachtigde: mr. N. Diamant).

Inleiding

Eiseres is de moeder van [naam]. [naam] is in maart 2015 naar Nigeria gegaan om daar naar school te gaan. Nadat [naam] in juni 2022 zijn middelbare school in Nigeria had afgerond, is hij op 18 juli 2022 teruggegaan naar Nederland. Tot 22 september 2022 stond [naam] in de Basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres van zijn vader in Groningen. Vanaf 22 september 2022 staat [naam] in de BRP ingeschreven op het adres van eiseres.
Eiseres heeft op 19 september 2022 met terugwerkende kracht kinderbijslag aangevraagd voor [naam]. In het besluit van 9 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf het vierde kwartaal van 2022 kinderbijslag ontvangt voor [naam].
In het besluit van 29 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en gehandhaafd dat eiseres geen kinderbijslag krijgt voor [naam] vóór het vierde kwartaal van 2022.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Gronden van eiseres
1. Eiseres betoogt dat zij tijdig beroep heeft ingesteld. De beroepstermijn is namelijk pas aangevangen op 31 maart 2023, omdat het bestreden besluit pas op die datum aan eiseres bekend is gemaakt via ‘Mijn Berichtenbox’, de online omgeving van de overheid. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres screenshots van ‘Mijn Berichtenbox’ overgelegd. Eiseres voert verder aan dat [naam] in de BRP altijd ingeschreven is geweest in Nederland en er geen sprake is van een verandering van woonplaats naar het buitenland, zodat ook al recht op kinderbijslag bestaat vóór het vierde kwartaal van 2022. [naam] is enkel in Nigeria geweest om daar naar een middelbare (kost)school te gaan. In verband met de toeslagenaffaire moest hij naar het buitenland. Hij heeft echter zijn woonplaats in Nederland behouden. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit en zijn ouders woonden en werkten in Nederland. Eiseres verwijst naar meerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en rechtbanken en geeft aan dat hierin is bepaald dat een student nog steeds recht heeft op kinderbijslag als hij tijdelijk verblijft in het buitenland voor studie en zijn woonplaats in Nederland heeft behouden. In geen van die uitspraken wordt een maximale periode genoemd waarin een kind in het buitenland mag verblijven met behoud van recht op kinderbijslag. De uitspraken van de rechtbanken benadrukken dat situaties als uitzonderlijk kunnen worden beschouwd. Het bestreden besluit is onrechtmatig, omdat het niet in overeenstemming is met de AKW. Daarom is het niet evenredig om de kinderbijslag niet met terugwerkende kracht te betalen, terwijl de woonplaats van [naam] altijd in Nederland was. Verder heeft verweerder het recht op kinderbijslag ten onrechte met één jaar terugwerkende kracht beoordeeld, terwijl dit met vijf jaar terugwerkende kracht beoordeeld zou moeten worden. Omdat de tijd tussen de aanvraag om kinderbijslag en het bestreden besluit 7 maanden is, heeft verweerder een te late beslissing genomen. Hierdoor was er voor eiseres te lang geen duidelijkheid over de situatie en is het bestreden besluit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Ook is er sprake van strijd met het non-discriminatiebeginsel, omdat [naam] niet anders behandeld mag worden dan kinderen die in Nederland naar school gaan.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft beoordeeld of er recht op kinderbijslag voor [naam] bestond vanaf het derde kwartaal van 2021, één jaar voor de aanvraag. Artikel 14, derde lid, van de Algemeen kinderbijslagwet (AKW) biedt sinds 2016 niet meer de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden de kinderbijslag eerder te laten ingaan dan een jaar voorafgaand aan de aanvraag. Op de peildata woonde [naam] in Nigeria. Er zijn geen afspraken met Nigeria over export van de kinderbijslag. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ingezetenschap van [naam] in Nederland in ieder geval vanaf het tweede kwartaal van 2018 (na een verblijf van drie jaar in Nigeria) is geëindigd, omdat er geen sprake meer is van een duurzame persoonlijke met Nederland. Het enkele feit dat [naam] in de BRP in Nederland was ingeschreven, is volgens verweerder onvoldoende om te concluderen dat [naam] al die tijd dat hij in Nigeria verbleef en daar naar school ging als ingezetene van Nederland moet worden aangemerkt. In de ruim zeven jaar dat [naam] in Nigeria verbleef, is hij nooit naar Nederland teruggekeerd, ook niet in de vakantieperiodes. Vanaf de peildatum voor het vierde kwartaal van 2022 woont [naam] in Nederland en daarom is er vanaf dat kwartaal recht op kinderbijslag.
Beoordelingskader
3.1
Uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt.
Uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb volgt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3.2
In artikel 6, eerste lid en onder a, van de AKW staat dat degene die ingezetene is verzekerd is overeenkomstig de AKW.
Uit artikel 2 van de AKW volgt dat de ingezetene degene is die in Nederland woont.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW wordt waar iemand woont naar omstandigheden beoordeeld.
Uit artikel 7b, eerste lid, van de AKW volgt dat de verzekerde geen recht heeft op kinderbijslag ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.
3.3
In beleidsregel SB1027 van verweerder staat dat in het geval een betrokkene het voornemen heeft om langer dan een jaar buiten Nederland te verblijven en het vertrek geen definitief karakter heeft, als uitgangspunt geldt dat naarmate betrokkene langer buiten Nederland verblijft het waarschijnlijk is dat de band met Nederland minder sterk wordt. Als drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit Nederland, beschouwt de Svb het ingezetenschap zonder meer als geëindigd. De periode van verblijf buiten Nederland heeft dan zo lang geduurd, dat betrokkene niet langer geacht wordt een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland te hebben. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen maakt de Svb op deze regel een uitzondering.
Beoordeling door de rechtbank
Procespartij
4. Eiseres heeft als procesvertegenwoordiger beroep ingesteld namens [naam]. Op de zitting heeft eiseres aangegeven dat zij de kinderbijslag aan [naam] overmaakt, zodat de kinderbijslag aan hem ten goede komt en het zijn zaak is. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiseres aanvrager is van de kinderbijslag en zij daarop recht heeft. De rechtbank merkt eiseres dan ook aan als procespartij.
Ontvankelijkheid van het beroep
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres tijdig beroep heeft ingesteld. Eiseres heeft met screenshots van ‘Mijn Berichtenbox’ onderbouwd dat het bestreden besluit pas op 31 maart 2023 aan haar is bekend gemaakt. Dit is niet betwist door verweerder. De rechtbank acht aannemelijk dat het bestreden besluit op 31 maart 2023 aan haar bekend is gemaakt, zodat de termijn voor het instellen van beroep op die datum is aangevangen. De rechtbank heeft het beroepschrift binnen zes weken na 31 maart 2023, namelijk op 11 mei 2023, ontvangen.
Ingezetenschap
6.1
Uit rechtspraak volgt dat waar het kind op grond van artikel 7b, eerste lid, van de AKW woont op dezelfde manier beoordeeld wordt als het ingezetenschap zoals is bepaald in artikel 6, eerste lid en onder a, van de AKW. [1]
Verder volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB dat het de exclusieve taak van de rechter is om in dit soort procedures het wettelijk begrip ingezetene uit te leggen. Daarmee is niet gezegd dat de Svb geen wetsinterpreterende beleidsregels mag opstellen, maar deze regels kunnen de rechter niet binden. Zij zijn in het algemeen dus niet van doorslaggevende betekenis voor het antwoord op de vraag of een betrokkene als ingezetene moet worden aangemerkt, met dien verstande dat wel steeds beoordeeld moet worden of de Svb zijn beleidsregels ter zake, voor zover daarin sprake is van een begunstigende uitleg van de wet, ook stelselmatig heeft toegepast. [2]
6.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat [naam] pas vanaf het vierde kwartaal van 2022 als ingezetene kan worden aangemerkt. Hierbij acht de rechtbank van doorslaggevend belang dat [naam] voorafgaand aan het vierde kwartaal van 2022 ruim 7 jaar in Nigeria heeft gewoond en daar naar school is gegaan. Hij is die gehele periode niet terug geweest in Nederland. De rechtbank vindt dat deze periode zo lang is dat bij [naam] geen sprake meer is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Dat [naam] al die tijd in de BRP ingeschreven heeft gestaan, maakt dit niet anders, omdat hij feitelijk voor een lange periode niet in Nederland heeft gewoond. De rechtbank vindt dat uit de omstandigheden die eiseres noemt (namelijk dat [naam] de Nederlandse nationaliteit heeft, dat de ouders van [naam] in Nederland premies hebben afgedragen, dat [naam] zich bij terugkomst in Nederland heeft ingeschreven op het adres van eiseres en zich heeft aangemeld voor een studie aan de Haagse Hogeschool, dat de ouders, broers en zusje van [naam] voortdurend contact hebben gehad met [naam] en meerdere keren naar Nigeria zijn gereisd om [naam] te bezoeken en dat [naam] op advies van de psycholoog naar Nigeria is gegaan) niet volgt dat hij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had of dat sprake was van een zeer uitzonderlijke situatie.
6.3
De vier uitspraken van de CRvB en twee uitspraken van rechtbanken waar eiseres naar heeft verwezen kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De uitspraken van de CRvB zien op andersoortige zaken en gaan niet over kinderbijslag. De inhoud van de uitspraken van de rechtbanken is niet te raadplegen, maar wel is te zien dat het andere rechtsgebieden betreft. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij de uitspraken van internet heeft, maar heeft geen kopie van de uitspraken in het geding gebracht.
6.4
Aanvullend heeft eiseres op de zitting aangevoerd dat in een eerdere (strafrechtelijke) procedure in 2015 is beslist dat [naam] zijn woonplaats heeft in Nederland en dat verweerder zich daarom niet nu ineens op het standpunt mag stellen dat [naam]’s woonplaats in het buitenland was. Eiseres heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. Voor zover in een eerdere procedure in 2015 is beslist dat [naam] zijn woonplaats in Nederland heeft, leidt dit niet tot een andere uitkomst in deze zaak, alleen al omdat die eerdere procedure in 2015 speelde toen [naam] net naar Nigeria was gegaan en [naam] vervolgens ruim 7 jaar in Nigeria is geweest.
6.5
Nu de rechtbank van oordeel is dat [naam] pas vanaf het vierde kwartaal van 2022 als ingezetene kan worden aangemerkt, behoeft het standpunt van eiseres dat sprake is van recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht van vijf jaar geen bespreking.
6.6
De omstandigheid dat eiseres vanaf de aanvraag in september 2022 tot het primaire besluit in januari 2023 – een periode van ongeveer 4 maanden – geen duidelijkheid had over de situatie, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De stelling van eiseres dat sprake is van strijd met het non-discriminatiebeginsel, omdat [naam] niet anders behandeld mag worden dan kinderen die in Nederland naar school gaan, kan de rechtbank niet volgen. Het gaat er namelijk om dat [naam] vóór het vierde kwartaal van 2022 niet in Nederland naar school is gegaan.
Wat betreft het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel heeft eiseres op de zitting aangegeven dat er geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel als door de rechtbank wordt aangenomen dat er geen sprake is van ingezetenschap. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel behoeft dan ook geen verdere bespreking.

Conclusie

7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres recht heeft op kinderbijslag voor [naam] vanaf het vierde kwartaal van 2022.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2022.
2.Zie onder meer de uitspraken van 4 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6264 en ECLI:NL:CRVB:2012:BW5741.