In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 12 december 2022 ingediend, maar verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. Eiser heeft verweerder op 3 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen een termijn van zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag moet nemen. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken na de verzending van de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna het besluit bekend te maken. Indien verweerder deze termijnen overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-.
Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 8 juli 2024.