ECLI:NL:RBDHA:2024:11016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
NL23.13364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is gebleven om binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 dagen een besluit te nemen. Eisers hebben op 16 september 2022 een aanvraag ingediend, maar de minister heeft pas op 14 oktober 2022 de ontvangst bevestigd en de beslistermijn vervolgens met drie maanden verlengd. Dit betekent dat de minister uiterlijk op 12 april 2023 een besluit had moeten nemen, wat niet is gebeurd. Eisers hebben de minister op 17 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en hebben op 2 mei 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister een termijn van zestien weken moet krijgen om alsnog een besluit bekend te maken. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Ook is vastgesteld dat de minister aan eisers gezamenlijk € 1.442 aan verbeurde bestuurlijke dwangsommen moet betalen, en is de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 15 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13364

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], eiseres 1

V-nummer: [V-nummer 1]

[eiseres 2], eiseres 2

V-nummer: [V-nummer 2]

[eiseres 3], eiseres 3

V-nummer: [V-nummer 3]
samen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door referent ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan [referent] (referent).
Verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft dit verzoek voorlopig toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling wordt definitief toegewezen.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op 16 september 2022 heeft referent een aanvraag ingediend voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Verweerder heeft de ontvangst op 14 oktober 2022 bevestigd. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 12 april 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eisers hebben verweerder op 17 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 2 mei 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Eisers verzoeken de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren en vast te stellen welke dwangsom verschuldigd is. Tot slot verzoeken eisers om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn
8. Verweerder geeft in het verweerschrift aan dat hij voornemens is om herstel verzuim te bieden om de aanvraag compleet te maken en eisers uit te nodigen voor een gehoor. Verweerder verzoekt de rechtbank om een nadere beslistermijn van twintig weken. De rechtbank bepaalt in het algemeen in dergelijke gevallen dat verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken en ziet geen aanleiding om in deze zaak op dat punt anders te beslissen.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers gezamenlijk verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
10. Eisers verzoeken de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eisers gezamenlijk € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
11. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gezamenlijk gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van referent;
 bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eisers gezamenlijk van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.