ECLI:NL:RBDHA:2024:11209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
NL24.17740
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser wegens kennelijk ongegrondverklaring en risico op huiselijk geweld

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren op 3 augustus 1997, diende op 10 november 2022 een aanvraag in, die op 22 april 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank hield de zitting op 26 juni 2024, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. Eiser vreesde bij terugkeer naar Algerije voor huiselijk geweld door zijn vader en wraakacties van een criminele groep. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de vrees van eiser als niet aannemelijk heeft beoordeeld, omdat er geen actuele dreiging was en eiser niet had aangetoond dat hij niet elders in Algerije terecht kon. De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvraag als ongegrond mocht afwijzen, ook omdat eiser zich niet onverwijld had gemeld bij aankomst in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17740

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
de minister van Asiel en Migratie(voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 3 augustus 1997. Hij heeft op 10 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 22 april 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [1] , op zitting aangehouden wegens het ontbreken van een tolk. Het onderzoek ter zitting is behandeld op 26 juni 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de kennelijk ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt - kort gezegd - aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt dat hij na terugkeer in zijn land een reëel en voorzienbaar risico loopt om slachtoffer te worden van een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser vreest voor zijn vader. Na terugkeer dient hij bij zijn ouders te verblijven, waar hij niet meer welkom is. Hij verwacht een vijandige houding van zijn vader. Eiser vreest voor huiselijk geweld waartegen hij in Algerije geen bescherming van de autoriteiten kan inroepen. Daarnaast vreest eiser voor wraakacties van de groep van [T]. Bescherming tegen die groep kan hij ook niet krijgen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
De relevante elementen
1. Nationaliteit, identiteit, herkomst,
2. Problemen met vader,
3. Problemen met [T] en de groep.
De minister heeft in het bestreden besluit de relevante elementen geloofwaardig geacht, echter deze problemen leiden niet tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De problemen met vader zijn niet meer actueel en het is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer weer problemen krijgt met [T] en zijn groep. Daarnaast heeft de minister geconcludeerd dat eiser niet direct bij aankomst in Nederland asiel heeft aangevraagd. Verder is eiser vanwege het strafbare feit dat hij heeft gepleegd een gevaar voor de openbare orde. De asielaanvraag is daarom afgewezen als kennelijk ongegrond.
De minister heeft een terugkeerbesluit genomen en een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Ook is er sprake van een SIS-signalering.
Vrees bij terugkeer naar Algerije
6.1
Eiser stelt dat hij na terugkeer in zijn land aangewezen zal zijn op de woonruimte van zijn ouders, omdat hij niet beschikt niet over eigen woonruimte en niet beschikt over de financiële middelen om woonruimte te kunnen huren. Eiser verwacht gezien de vijandige houding van zijn vader, dat hij dan slachtoffer zal worden van huiselijk geweld dat zo ernstig is, dat gesproken moet worden van marteling. Eiser overlegt ter onderbouwing een kopie van het hoofdstuk Algeria van het Amnesty International Report 2021/22 The State Of The World's Human Rights en wijst daarbij met name op de paragraaf “Women’s Rights” van dit rapport. Hierin wordt vermeld dat de autoriteiten geen stappen maken om huiselijk geweld tegen vrouwen aan te pakken. Ook eiser zal geen bescherming kunnen krijgen tegen huiselijk geweld.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte eisers vrees onaannemelijk heeft geacht. Eiser heeft verklaard dat hij vóór zijn vertrek uit Algerije altijd – met tussenpozen – bij zijn ouders woonde en dat er, ook na zijn vertrek, contact is gebleven. Verder heeft de minister niet ten onrechte uit de verklaringen van eiser afgeleid dat eiser – ondanks de problemen met zijn vader – vanaf zijn 19e jaar toch deed wat hij zelf wilde en zijn vader niet langer als de vijand zag. Daarnaast heeft de minister mogen meewegen dat eiser uit eigen beweging meermaals terug is gekeerd naar zijn ouderlijk huis en vanaf zijn 22e zonder problemen thuis woonde, door zijn vader te negeren. Er blijkt dan ook niet dat sprake is van een actuele dreiging. Daarnaast is niet gebleken dat eiser niet elders in Algerije terecht kan als zelfstandig volwassene. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. De verwijzing van eiser naar het bericht over huiselijk geweld leidt niet tot een ander oordeel.
6.3
Eiser stelt voorts dat hij vreest voor de groep van [T]. Omdat de minister het relaas geloofwaardig heeft geacht is de vrees voor problemen met [T] en zijn criminele groep bij terugkeer heel aannemelijk. Eiser heeft diverse mensen van deze groep ernstig verwond en is met de dood bedreigd. Van een criminele groep in de Algerijnse misdaadwereld wordt verwacht dat deze wraak zal nemen. Slechts door uit te wijken naar een ander district heeft hij aan de wraak van deze groep kunnen ontkomen. Eiser is nu uitgeweken naar Europa. Eiser heeft geprobeerd om bescherming van de autoriteiten in zijn land te krijgen, maar dit is hem met zoveel woorden geweigerd.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over waarvoor hij vreest zijn gebaseerd op aannames, vermoedens en via-via verklaringen waar nog altijd geen concrete omstandigheden aan ten grondslag liggen. Na de aanval / het gevecht hebben eiser en zijn familieleden bovendien geen problemen meer ondervonden van de groep van [T], terwijl eisers broer ook betrokken was bij het gevecht. De minister mocht concluderen dat niet is gebleken dat eiser momenteel in de negatieve belangstelling van [T] en zijn groep staat. Daarnaast heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat de autoriteiten eiser niet zullen beschermen. Eiser heeft in zijn gehoor enkel verklaard dat hij geen aangifte kon doen nu zijn vader geen aangifte wilde doen. Niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk inspanningen heeft verricht, terwijl uit openbare bronnen en ook de verklaring van eiser zelf blijkt dat aangifte doen weldegelijk mogelijk is en dat de medewerking van in dit geval vader daarvoor niet noodzakelijk is.
6.5
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van behandelingen (door zijn vader of de groep [T]) in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag als ongegrond heeft mogen afwijzen. Hierna beoordeelt de rechtbank of de minister de aanvraag tevens als kennelijk ongegrond kon afwijzen.
Onverwijld melden na binnenkomst
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat niet in geschil is dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld bij aankomst in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat de minister alleen daarom al de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Terugkeerbesluit en inreisverbod
8.1
Met het bestreden besluit van 22 april 2024 heeft de minister eiser een vertrektermijn onthouden en aan hem een inreisverbod van tien jaren opgelegd.
Eiser meent dat een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod met signalering niet gerechtvaardigd zijn. Immers, eiser kan niet veilig terugkeren naar zijn land van herkomst. Bovendien is zijn hoger beroep tegen de strafrechtelijke veroordeling nog in behandeling.
Ook geeft eiser aan dat hij zich steeds keurig gedraagt en ook in de toekomst zich niet schuldig zal maken aan strafbare feiten. Hij vormt dan ook geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
8.2
De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 62, tweede lid, aanhef en letter b en c, van de Vw een terugkeerbesluit genomen en onder verwijzing naar artikel 66a, vierde lid, van de Vw in samenhang met artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren. De minister heeft dit gebaseerd op de veroordeling van eiser op 24 januari 2023 [2] , voor een gewelddadige woningoverval, waarbij aan eiser een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar is opgelegd. De minister heeft aan de hand van de aard en ernst van de strafbare feiten en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan gesteld dat sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. [3] Zo heeft de minister in het bestreden besluit gewezen op de omstandigheid dat eiser is veroordeeld tot een aanzienlijke gevangenisstraf vanwege een geweldsmisdrijf en dat dit misdrijf nota bene plaatsvond op de dag van eisers inreis in Nederland. Over de persoon van eiser en zijn gedragingen heeft de minister overwogen dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het door hem gepleegde misdrijf, ook is niet gebleken van enig berouw. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van een positieve gedragsverandering. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het niet evenredig zou zijn om hem de vertrektermijn te onthouden dan wel een inreisverbod voor een kortere duur dan tien jaar op te leggen.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte weinig betekenis toegekend aan het gedrag van eiser in detentie. Ook kan als gevolg van (het gedrag in) de detentie niet blijken dat het gevaar voor recidive is geweken. Dat eisers veroordeling nog niet onherroepelijk is, omdat hij in hoger beroep is gegaan en hij een (gedeeltelijke) vrijspraak verwacht, leidt niet tot een ander oordeel. De minister heeft mogen verwijzen naar het beleid [4] waarin staat vermeld dat een ernstig misdrijf ook aan een vreemdeling kan worden tegengeworpen indien de veroordeling voor dit misdrijf nog niet onherroepelijk is geworden. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom het door eiser gepleegde misdrijf zodanig ingrijpend is dat hij een ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De minister heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om van het terugkeerbesluit en inreisverbod af te zien of om de duur van het inreisverbod te verkorten.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.17741
2.Zie het vonnis van de rechtbank in zaaknr. [zaaknummer]
3.Zie arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, Z.Zh en I.O. (ECLI:EU:C:2015:337) en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3579) en 2 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1550).
4.Paragraaf C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire