ECLI:NL:RBDHA:2024:11233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
22/7080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangsom wegens te late beslissing op bezwaren tegen besluit college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 14 december 2021 beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op drie bezwaren. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Leiden binnen de wettelijke termijn van twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling van eiser op de bezwaren heeft beslist. Dit betekent dat er geen dwangsom verschuldigd is, conform artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had zijn beroep te laat ingediend, maar de rechtbank concludeert dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat eiser het bestreden besluit pas op 5 oktober 2022 heeft ontvangen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen recht heeft op een dwangsom of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigde: F.V. Silva de Jesus).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 14 december 2021, waarbij zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op een drietal bezwaren, ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of eiser tijdig beroep heeft ingediend.
1.2. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop het bestreden besluit door middel van de toezending aan partijen is bekendgemaakt.
1.3. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
1.4. Eiser heeft op 3 november 2022, na het verstrijken van de hiervoor genoemde termijn van 6 weken en daarmee te laat, beroep ingediend tegen het bestreden besluit van 14 december 2021.
1.5. De rechtbank heeft eiser in de brief van 9 november 2022 gevraagd schriftelijk te laten weten waarom hij zijn beroep na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend.
1.6. Eiser heeft de rechtbank op 16 november 2022 laten weten dat hij het bestreden besluit pas op 5 oktober 2022 via de e-mail van het college heeft ontvangen.
1.7. Het college heeft desgevraagd aangegeven niet aannemelijk te kunnen maken dat het bestreden besluit van 14 december 2021 op of kort na die datum via de post naar het adres van eiser is verzonden.
1.8. De rechtbank houdt het er daarom op dat eiser het bestreden besluit pas op 5 oktober 2022 heeft ontvangen en dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden toegerekend. Kan de termijnoverschrijding niet aan de indiener worden toegerekend, dan moet worden beoordeeld of het bezwaar- of beroepschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Is dat het geval, dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Is dat niet het geval, dan is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. [1] 1.9. Gelet op de in voetnoot 1 genoemde uitspraak van het CBB wordt voortaan een termijn van zes weken nadat de belanghebbende met het besluit bekend is geworden gehanteerd waarbinnen de belanghebbende met het maken van bezwaar of het instellen van beroep in ieder geval niet verwijtbaar te laat is.
1.10. Eiser heeft op 3 november 2022 beroep ingesteld. Dart is binnen de genoemde 6 weken. De termijnoverschrijding is daarmee verschoonbaar.
2. Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 25 november 2021 [2] een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Dat is het bestreden besluit van 14 december 2021. Daarin heeft het college de in dit beroep nog aan de orde zijnde bezwaren met kenmerknummers 1419096 en 1418192, gericht tegen het besluit van 9 oktober 2019, waarbij de aanvraag van een dwangsom is afgewezen, opnieuw ongegrond verklaard.
2.1 De deadline om op de hiervoor genoemde bezwaren te beslissen was op 9 september 2019, respectievelijk op 11 september 2019. Het college heeft in een gecombineerde beslissing op bezwaar van1 oktober 2019, verzonden op 2 oktober 2019, op die bezwaren beslist. De eerste dag waarover het college een dwangsom is verschuldigd is twee weken na de dag waarop het college de ingebrekestelling heeft ontvangen. Dat valt af te leiden uit artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft het college op 22, respectievelijk 23 september 2019 in gebreke gesteld. Het college heeft op 2 oktober 2019 en daarmee binnen de twee weken termijn op de bezwaren beslist. Het college is daarom geen dwangsom verschuldigd.
3. Eisers gronden van beroep komen er op neer dat het college met het huidige bestreden besluit net zo beslist als in het vernietigde bestreden besluit in het beroep met registratienummer SGR 20/3100. Het college maakt volgens eiser op die manier misbruik van zijn tijd, moeite en intelligentie.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
4.1 De rechtbank heeft het college in de in voetnoot 2 genoemde uitspraak opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen wat betreft de bezwaren met kenmerknummers 419096 en 141819 (bedoeld zal zijn 1418192). Daarbij moest het college ervan uitgaan dat in die procedures geen verdagingsbrieven aan eiser waren gestuurd. Dat heeft het college gedaan. Dat heeft echter niet geleid tot het door eiser gewenste resultaat, namelijk het uitbetalen van een dwangsom. Het college is terecht tot de conclusie gekomen dat er geen dwangsom verschuldigd was. Het college heeft binnen twee weken nadat het een ingebrekestelling van eiser ontvangen had, op de bezwaren tegen het besluit van 9 oktober 2019 beslist. Gelet op het bepaalde in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is dan geen dwangsom verschuldigd.
Conclusie en gevolgen5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eiser geen dwangsom uitbetaald krijgt. Eiser krijgt ook het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor de vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 8 mei 2024; ECLI:NL:CBB:2024:31
2.ECLI:NL:RBDHA:2021:12901 het tegen die uitspraak ingediende hoger beroep is inmiddels niet-ontvankelijk verklaard; ECLI:NL:CRVB:2024:85