In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Hirak Rif-activist, had op 17 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 6 juni 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser, als Hirak Rif-activist, bij terugkeer naar Marokko geen problemen zou hoeven te verwachten. De rechtbank stelt vast dat de minister de betrokkenheid van eiser bij de Hirak-beweging geloofwaardig heeft geacht, maar niet heeft erkend dat dit hem in de negatieve belangstelling van de Marokkaanse autoriteiten plaatst. De rechtbank verwijst naar de Vreemdelingencirculaire 2000, waarin is bepaald dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst niet geldt voor Hirak Rif-activisten. De rechtbank concludeert dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte heeft aangenomen dat eiser niet onder deze uitzonderingscategorie valt.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1750,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om de specifieke situatie van Hirak Rif-activisten in de beoordeling van asielaanvragen te betrekken.