ECLI:NL:RBDHA:2024:1144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, dat samen met een andere zaak werd behandeld, ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland die een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengen. Eiser heeft geen overtuigende documenten overgelegd die zijn claims ondersteunen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet verplicht is om de asielaanvraag in behandeling te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is, mits er geen ernstige tekortkomingen in de asielprocedure in dat land zijn.

De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen en dat hij geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.37723, op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 25 september 2023 aanvaard.
Kan voor Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de staatssecretaris om die reden de behandeling van zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken. [2] Volgens eiser is in Duitsland sprake van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure, waardoor eiser bij overdracht aan Duitsland zal worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. [3] De staatssecretaris legt de bewijslast over wanneer sprake is van een reëel risico op zo’n behandeling ten onrechte eenzijdig en volledig bij eiser neer. Volgens eiser wordt hem ten onrechte voorgehouden dat hij geen documenten heeft overgelegd die aanleiding geven voor het oordeel dat er sprake is van systeem gerelateerde en structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser verwijst, naast zijn verklaringen, ter onderbouwing naar het AIDA-rapport [4] waaruit volgens hem blijkt dat er in Duitsland geen goede toegang tot rechtsbijstand is voor asielzoekers. Zo moeten asielzoekers in de asielprocedure de advocaat zelf betalen. In het doorlopen van de procedure is – tenzij er kans is op succes – geen rechtsbijstand gegarandeerd. Ook zal eiser niet de mogelijkheid hebben om te klagen over eventuele schendingen en problemen, mede doordat de instanties waar eiser kan klagen overbelast zijn door de grote stroom asielzoekers. Eiser werd verder naar eigen zeggen in Duitsland op een voor hem ongeschikte locatie geplaatst. Ook was het voor eiser in Duitsland lastig om rond te komen en heeft eiser allergieën waarvoor hij geen hulp ontving. Verder is volgens eiser de kans groot dat hij in detentie zal worden geplaatst en is er in detentie geen of een geringe kans op rechtsbijstand tijdens een nieuwe asielaanvraag. Eiser stelt te hebben geklaagd bij de bevoegde autoriteiten in Duitsland over de erbarmelijke omstandigheden waarin hij verbleef. Deze klacht heeft tot niks geleid. Tot slot kan eiser de staatssecretaris niet volgen in zijn standpunt dat de Duitse autoriteiten middels het claimakkoord garanderen dat eiser zijn verzoek om internationale bescherming in behandeling wordt genomen. Niet blijkt waar de staatssecretaris deze garantie op baseert. Volgens eiser garandeert het claimakkoord alleen dat Duitsland eiser terugneemt en niet dat zijn verzoek om internationale bescherming in behandeling wordt genomen.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel ten aanzien van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [5]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van systeem gerelateerde en structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland en daarmee niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] In het kader van de beschikbaarheid van rechtsbijstand staat in het genoemde AIDA-rapport dat asielzoekers zich tijdens een asielprocedure weliswaar kunnen laten bijstaan door een gemachtigde, maar dat zij dit zelf dienen te betalen en dat wanneer beroep wordt ingesteld bij een rechtbank rechtsbijstand enkel gratis verleend als er enige kans van slagen is. Dit is echter niet in strijd met de Procedurerichtlijn. Daarin is namelijk opgenomen dat lidstaten alleen gratis rechtsbijstand moeten bieden als sprake is van een (beroeps)procedure tegen de beslissing op de asielaanvraag. [7] In andere gevallen kunnen lidstaten gratis rechtsbijstand bieden, maar zijn zij daartoe niet verplicht. [8] Tevens kunnen lidstaten volgens de Procedurerichtlijn bepalen dat de kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie geen reële kans van slagen heeft. [9] De asielprocedure in Duitsland is op dit punt dus niet in strijd met de Procedurerichtlijn. [10]
In het kader van de slechte opvang wordt overwogen dat eiser in het gehoor heeft aangegeven dat hij één nacht in een opvanglocatie in Duitsland heeft verbleven, maar hier niet langer wilde blijven. [11] Hieruit blijkt niet dat eiser in Duitsland op een voor hem ongeschikte locatie werd geplaatst. Hij heeft deze stelling ook op geen enkele wijze geconcretiseerd dan wel onderbouwd. Bovendien leidt de verklaring van eiser dat het voor hem in Duitsland lastig was om rond te komen, niet tot het oordeel dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, nu hieruit niet kan worden opgemaakt dat Duitsland zich niet aan haar verplichtingen zal houden. Over de allergieën wordt overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze heeft, dat hij deze aan de Duitse autoriteiten bekend heeft gemaakt en dat de Duitse autoriteiten hem hier niet mee wilden helpen. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat de kans groot is dat hij bij overdracht aan Duitsland in detentie zal worden geplaatst en dat de kans in dat geval klein is dat hij rechtsbijstand zal krijgen.
Verder heeft eiser niet onderbouwd dat hij geen mogelijkheid heeft om te klagen over eventuele schendingen en problemen of over de gestelde erbarmelijke omstandigheden waarin hij verbleef. Eiser stelt te hebben geklaagd, maar onderbouwt dit niet. Ook is niet gebleken dat de Duitse autoriteiten hem niet zouden willen helpen als hij zou klagen.
5.3.
De rechtbank overweegt vervolgens dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard voor hem zou zijn. Eiser heeft slechts verwezen naar de gestelde algemene omstandigheden in Duitsland voor asielzoekers. Dat zijn geen individuele omstandigheden op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat overdracht voor hem onevenredig hard zou zijn. Dit betoog slaagt dus ook niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Eiser verwijst naar artikel 3, tweede lid, en artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
3.Eiser verwijst naar artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en artikel 4 van het Handvest.
4.Eiser wijst op het AIDA-rapport ‘Country Report: Duitsland. 2022 Update’, paragraaf 1.5.
5.HvJ 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (
6.De staatssecretaris wijst op zitting naar ECLI:NL:RBDHA:2023:18127, r.o. 5.1 en ECLI:NL:RBDHA:2023:11756.
7.Dat staat in artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Dat staat in artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
9.Dat staat in artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn.
10.ABRvS 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1816.
11.Zie verslag aanmeldgehoor van 9 september 2021, p. 10.