ECLI:NL:RBDHA:2024:11459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
NL24.12174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk.

De rechtbank overweegt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank wijst erop dat de zorgen over de opvangomstandigheden in Frankrijk niet voldoende zijn om aan te nemen dat de minister niet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan vertrouwen.

De rechtbank concludeert dat eiser zijn vrees voor bepaalde personen en organisaties niet heeft onderbouwd en dat er geen reden is om de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12174

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.12175. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 16 februari 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 1 maart 2024, op grond van artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Kon de minister ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
Standpunt eiser
6. Eiser stelt dat hij een reëel risico loopt bij overdracht aan Frankrijk op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Eiser betoogt dat de minister onvoldoende waarde hecht aan het rapport van Le Controleur general des lieux de privation de liberté, waarin staat dat in sommige opvanglocaties sprake is van inhumane en vernederende omstandigheden. Zo zijn er de afgelopen jaren zorgen geuit over de leefomstandigheden in sommige asielzoekerscentra in Frankrijk, waarbij het zou gaan om overbevolking, onvoldoende sanitaire voorzieningen, gebrek aan medische zorg, beperkte toegang tot juridische bijstand en geweld. Eiser verwijst hierbij naar het arrest M.K. tegen Frankrijk. [3] In dit arrest heeft het EHRM Frankrijk veroordeeld wegens schending van het recht op toegang tot de rechter van asielzoekers, omdat de Franse autoriteiten geen gehoor gaven aan een uitspraak van de rechter om te zorgen voor voldoende (nood)opvang. Eiser stelt dat de minister met verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling niet voorbij kan gaan aan de hogere Europese rechtspraak waaruit volgens eiser blijkt dat overdracht aan Frankrijk tot schending van artikel 3 EVRM kan leiden.
Beoordeling door de rechtbank
7. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. [4] Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan zal pas sprake zijn als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [5]
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. In haar uitspraak van 9 oktober 2023 heeft de Afdeling reeds bevestigd dat het AIDA-rapport 2022 geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige rapportages van AIDA over Frankrijk. [6] Daarbij acht de rechtbank met name van belang, dat het deel van het rapport van Le Controleur general des lieux de privation de liberté van 2021 waar eiser naar verwijst, en waarin staat dat in sommige opvanglocaties sprake is van inhumane en vernederende omstandigheden, geen recente en ook geen wezenlijk andere informatie bevat dan al is meegenomen in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling.
8.1.
Ten aanzien van eisers beroep op het arrest M.K. tegen Frankrijk is de rechtbank van oordeel dat dat arrest ziet op een specifieke situatie waarin de Franse autoriteiten geen noodhuisvesting verstrekten aan een vrouw en haar dochters terwijl ze daar volgens rechterlijke uitspraken wel recht op hadden. De rechtbank overweegt dat hieruit niet blijkt dat er voor eiser als Dublinclaimant geen opvang beschikbaar zal zijn, dan wel dat hij daarover niet kan klagen bij de Franse autoriteiten. Voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk thans niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding, nu niet is gebleken dat de opvangproblemen in Frankrijk (ondanks dat er moeilijkheden bestaan) dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
Artikel 17 Dublinverordening
9. Eiser voert aan dat het gebrek aan fatsoenlijke huisvesting maakt dat eiser veel kwetsbaarder is voor de personen en organisaties voor wie hij vreest. Hij zal zich in de praktijk niet aan hun vervolgingsactiviteiten kunnen onttrekken. Eiser is dan ook van oordeel dat overdracht aan Frankrijk geen doorgang zou moeten vinden en dat de minister zijn asielaanvraag in behandeling dient te nemen.
9.1.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn vrees voor bepaalde personen en organisaties niet leidt tot het oordeel dat eiser niet kan worden overgedragen aan Frankrijk. Nog daargelaten dat eiser niet heeft onderbouwd welke personen en organisaties dit betreffen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen bescherming van de Franse autoriteiten kan inroepen tegen die organisaties of personen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser aanvoert geen reden op grond waarvan de staatssecretaris was gehouden de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 december 2022 (ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD003434918).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816, de uitspraak van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256 en meer recentelijk de uitspraak van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.