ECLI:NL:RBDHA:2024:11666
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor hem en zijn minderjarige kinderen. De aanvraag is ingediend op 11 januari 2023, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn is verlengd met drie maanden, waardoor de beslissing uiterlijk op 11 juli 2023 genomen had moeten worden. Eiser heeft de minister op 25 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 11 september 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken opgelegd waarbinnen de minister alsnog een besluit moet nemen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, aangezien het gaat om aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan op 17 juli 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt.