ECLI:NL:RBDHA:2024:11683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL24.15077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 3 november 2022. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat de beslistermijn van 15 maanden, die was verlengd door verweerder, is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 29 februari 2024 in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen binnen de gestelde termijn. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit dat vernietigd kan worden. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om een aanvullend gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een beslissing te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15077

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 3 november 2022 een asielaanvraag ingediend. In beginsel moet verweerder op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van WBV 2022/22 [1] de beslistermijn verlengd met negen maanden. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [2] geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. In totaal had verweerder dus 15 maanden om op de aanvraag te beslissen. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 3 februari 2024 op de aanvraag van eiser had moeten beslissen.
3. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken zonder dat een besluit op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 29 februari 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze ingebrekestelling is op 1 maart 2024 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken, zonder dat alsnog een besluit is genomen, voordat eiser beroep heeft ingesteld.
4. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit komt gelet op het voorgaande voor vernietiging in aanmerking.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. In die uitspraak heeft de Afdeling verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is. De rechtbank neemt daarbij ook de uiterste beslistermijn van 21 maanden in acht.
6. De rechtbank stelt vast dat de uiterste beslistermijn van 21 maanden verstrijkt op 3 augustus 2024. Uit het dossier blijkt echter dat een aanvullend gehoor nodig is in het kader van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. [3] Om verweerder de kans te geven om zorgvuldig te werk te gaan bij het beoordelen van de aanvraag, zal de rechtbank, overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het gehoor moet afnemen en binnen acht weken na dat gehoor een beslissing op de aanvraag aan eiser bekend moet maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak
het aanvullende gehoor af te nemen en binnen acht weken na het aanvullende gehoor een
besluit aan eiser bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen
voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum
van € 7.500;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
3.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.