In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 31 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 23 mei 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser een zodanige band heeft met Duitsland, waar hij sinds 7 september 2022 internationale bescherming geniet, dat het redelijk is om hem terug te sturen. Eiser betoogde dat hij een sterkere band met Nederland heeft, maar de rechtbank oordeelt dat de beschermingsstatus in Duitsland zwaarder weegt. Eiser heeft weliswaar een sociaal netwerk en familie in Nederland, maar deze omstandigheden doen geen afbreuk aan de status die hij in Duitsland heeft.
De rechtbank behandelt ook de argumenten van eiser over de lange duur van de procedure en zijn psychische klachten. Hoewel eiser stelt dat deze factoren zijn terugkeer naar Duitsland bemoeilijken, oordeelt de rechtbank dat de minister er vanuit mag gaan dat eiser in Duitsland toegang heeft tot de benodigde medische zorg. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt, wat hij niet heeft gedaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag standhoudt en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.