In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Oekraïense nationaliteit, op 21 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft de minister op 23 februari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft zij op 17 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en er is meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister uiterlijk op 16 oktober 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank stelt dat de minister binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit moet nemen, en dat de opgelegde termijn niet onrealistisch is.
Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.