ECLI:NL:RBDHA:2024:12175
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.S. Gaastra
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 juli 2024, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 18 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen, samen met verzoeken om voorlopige voorziening, op 16 juli 2024 behandeld.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers geen gelijk krijgen en het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Kroatië gedaan, dat is aanvaard.
Eisers betogen dat de minister ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat, verwijzend naar rapporten die wijzen op pushbacks in Kroatië. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast, omdat er geen overtuigend bewijs is dat Dublinclaimanten in Kroatië het risico lopen om pushbacks te ondergaan. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de asielaanvragen aan zich te trekken op basis van bijzondere, individuele omstandigheden, omdat eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van dergelijke omstandigheden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om aannemelijk te maken dat hun situatie afwijkt van de algemene situatie in Kroatië.