ECLI:NL:RBDHA:2024:12197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.17613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 19 april 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 mei 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser eerder in bewaring was gehouden en dat er redenen zijn om aan te nemen dat hij de asielaanvraag heeft ingediend om zijn terugkeer te vertragen.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van eiser. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist, maar heeft wel aangevoerd dat de grondslag van de maatregel niet tijdig is gewijzigd na de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag op 29 april 2024. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder tijdig heeft gehandeld en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij niet op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de redenen voor zijn bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gebrek is in de informatievoorziening, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, gezien de belangen die met de maatregel zijn gediend. Eiser heeft ook betoogd dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de dragende gronden voor de maatregel van bewaring geen andere afdoende maatregelen toelaten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17613

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.V. Abrosimova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat eiser eerder in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure, hij reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en op redelijk gronden kan worden aangenomen dat eiser de asielaanvraag heeft gedaan om de terugkeer uit te stellen of te verijdelen. Verweerder heeft verder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9.1.
Eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel niet betwist. Uit de gronden en de in de maatregel daarop gegeven toelichting volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
10. Eiser voert aan dat verweerder de grondslag van de maatregel niet tijdig heeft gewijzigd. De asielaanvraag van eiser is bij beschikking van 29 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Omdat verweerder de grondslag van de maatregel op 1 mei 2024 nog niet heeft gewijzigd, berust eisers inbewaringstelling op een onjuiste grondslag en dient deze te worden opgeheven, aldus eiser.
10.1.
Eisers asielaanvraag is op 29 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van vaste jurisprudentie dient verweerder, in het geval de maatregel niet meer op een juiste wettelijke grondslag berust en hij de bewaring wil voortzetten, voortvarend te handelen en de grondslag binnen twee dagen te wijzigen [1] . Gelet op het voorgaande had verweerder tot en met 1 mei 2024 de tijd om de grondslag van de maatregel te wijzigen. Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht voornemens te zijn de grondslag van de maatregel nog diezelfde dag, dus op 1 mei 2024, te wijzigen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn standpunt dat dit niet tijdig zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert verder aan dat verweerder niet in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehandeld, omdat hij niet schriftelijk en in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de inhoud van de maatregel. Ook is aan eiser niet opnieuw een informatiebrief uitgereikt.
11.1.
Artikel 5.3 van het Vb luidt als volgt:
12. De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
12.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 15 november 2023 [2] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven.
Niet blijkt dat eiser schriftelijk en in een taal die hij begrijpt op de hoogte is gesteld van de redenen van zijn bewaring. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, anders dan verweerder heeft gesteld, het ervoor moet worden gehouden dat de vereiste mededelingen niet zijn gedaan, waardoor niet (volledig) is voldaan aan de uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht. Dit betekent dat sprake is van een gebrek.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Niet is gebleken dat eiser, doordat verweerder niet schriftelijk en in een taal die hij verstaat aan hem de redenen van zijn bewaring heeft medegedeeld, is geschaad in zijn belangen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser bij het gehoor voorafgaande aan de maatregel tot inbewaringstelling, welk gehoor heeft plaatsgevonden met behulp van een tolk in de Russische taal, op de hoogte is gebracht van de redenen van de maatregel, alsook de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de rechtbank tegen de maatregel en zijn recht op rechtsbijstand. Bij de belangenafweging betrekt de rechtbank tevens dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat aan eiser niet opnieuw een informatiebrief is uitgereikt, maakt dit niet anders, omdat eiser in het gehoor van 19 april 2024 heeft verklaard dat hij de informatiebrief reeds heeft ontvangen. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser voert aan dat verweerder aan hem een lichter middel had moeten opleggen. Hij legt daaraan ten grondslag dat hij zich altijd aan een meldplicht heeft gehouden. Eiser is voornemens om beroep in te stellen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en wil deze procedure graag doorlopen in een AZC.
13.1.
Gelet op de dragende gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op onttrekken dat daaruit voortvloeit, is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend kunnen worden toegepast. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser in het vertrekgesprek van 5 april 2024 heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Tadzjikistan. De enkele stellingen van eiser dat hij zich altijd aan een meldplicht heeft gehouden en dat hij zijn asielprocedure graag wil doorlopen in een AZC, bieden onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder aan hem een lichter middel had moeten opleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
14. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen.
14. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding [3] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.E. Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:504
3.vgl. de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 10.