ECLI:NL:RBDHA:2024:12280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel is opgelegd op 17 april 2024 en eerder getoetst op 14 mei 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft op 19 juli 2024 een vervolgkennisgeving ingediend, waarop de rechtbank op 30 juli 2024 zitting heeft gehouden. Eiser, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, heeft zijn bezwaren tegen de voortduren van de maatregel toegelicht. De rechtbank concludeert dat de vervolgkennisgeving als een beroep van eiser wordt aangemerkt en dat de rechtmatigheid van de maatregel moet worden beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De minister heeft voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser, die sinds 17 april 2024 in bewaring is. Eiser heeft aangevoerd dat hij detentieongeschikt is vanwege medische klachten, maar de rechtbank stelt vast dat de beschikbare medische zorg in het detentiecentrum toereikend is. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 17 april 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 14 mei 2024. [2]
1.2.
De minister heeft de rechtbank op 19 juli 2024 laten weten dat het langer dan 75 dagen geleden is dat eiser beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarom heeft de minister verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren (de vervolgkennisgeving). Daarbij heeft de minister een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. W.M. Blaauw als waarnemer van zijn gemachtigde, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank merkt de vervolgkennisgeving aan als een beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 volgt dat de vreemdeling geacht wordt beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zodra de rechtbank de (eerste) kennisgeving heeft ontvangen. Omdat de vervolgkennisgeving (nog) niet in de Nederlandse wet- of regelgeving is opgenomen, past de rechtbank deze regel op overeenkomstige wijze toe op de vervolgkennisgeving.
3. De rechtbank beoordeelt daarom of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
5.1.
Uit de uitspraak van 14 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 7 mei 2024).
Heeft de minister voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting?
6. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Eiser verblijft sinds 17 april 2024 in bewaring en is op 25 april 2024 bij de Algerijnse autoriteiten gepresenteerd. Wat er daarna is gebeurd is onduidelijk, anders dan het feit dat er tot vier keer toe is gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan eisers verwijdering uit Nederland. De minister is namelijk afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten en rappelleert maandelijks bij de Algerijnse autoriteiten, waarvan de laatste keer op 10 juli 2024. Ook houdt de minister regelmatig vertrekgesprekken met eiser. Het laatste verstrekgesprek heeft plaatsgevonden op 2 juli 2024. Deze manier van handelen is voldoende voortvarend.
Is eiser detentieongeschikt?
7. Eiser voert aan dat hij detentieongeschikt is, gelet op het feit dat hij botkanker in zijn vinger heeft. Nergens blijkt uit dat de minister iets heeft geoordeeld over de medische situatie van eiser in relatie tot het voortduren van de maatregel, ondanks dat zijn medische situatie is verslechterd. Ter onderbouwing van zijn betoog overlegt eiser een afschrift van zijn medische dossier uit het detentiecentrum Rotterdam van 23 april 2024 tot en met 10 juni 2024. Verder heeft eiser op de zitting verklaard dat hij een brief van een arts uit Zwitserland heeft gekregen met medische informatie over zijn botten en de kanker. Eisers verzoek was om de brief te geven aan de Nederlandse arts, maar daar heeft hij vervolgens niets meer over gehoord. Eiser vraagt aan de minister waarom er niets is gebeurd met deze brief.
7.1.
De rechtbank overweegt dat van detentieongeschiktheid pas sprake is indien vaststaat dat de in detentie beschikbare medische zorg in het geval van de vreemdeling niet toereikend is. Ook kan sprake zijn van detentieongeschiktheid indien is aangetoond dat de vreemdeling niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of wanneer zijn psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren. [4]
7.1.1.
In de uitspraak van 14 mei 2024 is onder 3.1.1 geoordeeld dat eisers verklaring over het hebben van botkanker niet is meegenomen in de maatregel van bewaring, maar dat dit niet leidt tot de conclusie dat de minister eisers medische omstandigheden onvoldoende kenbaar heeft meegewogen in de maatregel van bewaring omdat uit eisers medische dossier niet is gebleken dat hij botkanker heeft. [5] Het door eiser overgelegde medische afschrift uit het detentiecentrum Rotterdam van 23 april 2024 tot en met 10 juni leidt niet tot een ander oordeel. Uit het medisch afschrift volgt weliswaar dat eiser medische klachten heeft, maar hieruit blijkt niet dat eiser detentieongeschikt moet worden geacht. In het medisch afschrift staat vermeld bij een notitie van 22 mei 2024 dat de afwijking bij eisers vinger passend is bij een goedaardige bottumor en dat er een akkoord is voor een operatie om zijn klachten te verminderen. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat medische zorg voor eiser beschikbaar is in het detentiecentrum en dat hij wordt geholpen. Eiser verblijft namelijk sinds kort op een afdeling voor extra zorg. De minister heeft verder toegelicht dat uit het vertrekgesprek van 28 mei 2024 blijkt dat eiser op 14 mei 2024 naar het ziekenhuis is gebracht voor het onderzoek naar kanker en dat hij een afspraak heeft gemaakt met een psychiater. In het verslag van het vertrekgesprek van 2 juli 2024 staat verder dat eiser op 1 juli 2024 naar het ziekenhuis is vervoerd voor een intake. Ook hier blijkt uit dat eiser de nodige medische zorg krijgt. De minister heeft op de zitting toegelicht dat als het blijkt dat de zorg niet meer op deze manier kan worden gewaarborgd, de medische dienst dit zal berichten. Dat eiser ontevreden is over de verleende medische zorg, maakt niet dat deze zorg ontoereikend is. Dat de zorg ontoereikend zou zijn is door eiser verder ook niet onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7.1.2.
Tot slot heeft de minister op de zitting verklaard dat hij gaat informeren over de brief van de arts uit Zwitserland. De rechtbank kan deze brief dan aan de orde stellen in een eventueel volgend vervolgberoep.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 14 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7322.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Zie ABRvS 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162.
5.Zie M110 Proces-verbaal van gehoor bij bewaring-terugkeerbesluit en of inreisverbod, p. 4.
6.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.