Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
25 juni 2024 zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten. Nu eiser MOB is, ligt de vraag voor of hij nog procesbelang heeft bij deze procedure.
3.1. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] recent heeft overwogen dat de bestuursrechter voorzichtig moet omgaan met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een MOB-melding. Dit in het licht van het fundamentele belang van het recht op toegang tot de rechter en het bieden van doeltreffende en effectieve rechtsbescherming. Zolang de gemachtigde contact heeft met de vreemdeling, mag ervan worden uitgegaan dat de vreemdeling belang heeft bij zijn procedure om een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen.
3.2. De gemachtigde van eiser heeft bij schrijven van 6 augustus 2024 de rechtbank laten weten dat hij contact onderhoudt met eiser. De rechtbank oordeelt om die reden dat er sprake is van procesbelang bij eiser.
6.1. Allereerst stelt de rechtbank vast dat een gebrek zoals hier aan de orde dermate fundamenteel is dat zich dat in beginsel niet laat passeren. De mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen is immers een essentieel onderdeel van de besluitvormingsprocedure. [4] Door eiser onvoldoende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze in te dienen en een besluit te nemen zonder daarbij acht te slaan op eisers (mogelijke) inbreng, heeft de minister dit miskend.
6.2. Vervolgens is voor de beantwoording van de vraag of in dit geval het gebrek kan worden gepasseerd doorslaggevend of eiser door het verkorten van de termijn voor het indienen van een zienswijze is benadeeld. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de benadeling in beginsel gegeven is door een besluit te nemen voordat een geboden reactietermijn is geëindigd. Daar staat tegenover dat uit het dossier blijkt dat eiser in de voorfase tot tweemaal toe niet is verschenen na te zijn uitgenodigd voor een gehoor. De gemachtigde van eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om correcties en aanvullingen in te dienen nadat hem daartoe op 18 juni 2024 door de minister de gelegenheid is geboden. Eiser is vervolgens op 25 juni 2024 met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich niet (tijdig) gemeld, ondanks de op hem rustende verplichting zoals opgenomen in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000. Ook na ommekomst van de termijn om een zienswijze in te dienen heeft eiser niet alsnog de inhoud van zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Evenmin heeft eiser in de beroepsfase een zienswijze aangeleverd dan wel in de gronden van beroep aangegeven wat de inhoud van de zienswijze zou zijn geweest. Tot slot is eiser noch zijn gemachtigde ter zitting verschenen, zodat ook op dat moment het geven van een toelichting niet mogelijk was.
6.3. Gelet op de specifieke omstandigheden zoals hiervoor aangehaald is de rechtbank van oordeel dat eiser met het verkorten van de termijn voor het indienen van een zienswijze met slechts een dag niet is benadeeld. Eiser heeft ook niet gesteld dat hij hierdoor is benadeeld, anders dan door het formele gebrek. Aldus passeert de rechtbank het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.