ECLI:NL:RBDHA:2024:12372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van Nederlanderschap en niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen paspoortverval

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 april 2024, wordt het beroep van eiseres behandeld inzake de vervallen status van haar Nederlanderschap. Eiseres, die in Spanje woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een brief van de minister van Buitenlandse Zaken waarin werd medegedeeld dat haar paspoort van rechtswege is vervallen. De rechtbank oordeelt dat het Nederlanderschap van eiseres van rechtswege is vervallen, en dat de brief van de minister geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de mededeling over het vervallen van het paspoort geen rechtsgevolg heeft en dat de aankondiging van opname in het Register Paspoortsignaleringen ook geen besluit is. Eiseres heeft geen gelijk gekregen en het beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de kosten van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (Spanje), eiseres

(gemachtigde: mr. M.E. Martis),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiseres inzake de brief van verweerder van 17 mei 2023 (CSO-RD-2023-0655, hierna de brief).
1.1.
Bij besluit van 5 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres tegen de brief niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 ter zitting behandeld.
Verschenen zijn [naam] namens de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
In de brief van 17 mei 2023 is vermeld dat eiseres naast de Nederlandse nationaliteit ook in het bezit was van de Colombiaanse nationaliteit. Naar aanleiding van een op 15 maart 2023 ten behoeve van haar minderjarige zoon ingediende paspoortaanvraag, is gebleken dat eiseres het Nederlanderschap niet meer bezit. Eiseres heeft tussen 5 januari 2001 en 13 oktober 2022 gewoond in de Verenigde Staten van Amerika (VS), heeft zich hervestigd in Nederland sinds 13 oktober 2022 en is per 22 februari 2023 uitgeschreven naar Spanje. Aan eiseres is op 19 juni 2008 een Nederlands paspoort verstrekt en zij heeft het Nederlanderschap op 19 juni 2018 verloren. [1] Op 1 februari 2023 is door de burgemeester van Rotterdam ten onrechte aan haar een Nederlands paspoort verstrekt. Dit paspoort is van rechtswege vervallen, omdat zij niet over het Nederlanderschap beschikt. Eiseres moet dit paspoort inleveren en als zij hieraan niet binnen 14 dagen voldoet, dan zullen haar persoonsgegevens worden opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen (het Register).
Verweerder heeft het bezwaar tegen deze brief kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft hiertegen het onderhavige beroep ingesteld.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 1 november 2023
(SGR 23/5134) is het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres afgewezen.
2.2.
Bij besluit van 17 mei 2023 is de aanvraag voor een Nederlands paspoort voor de zoon van eiseres niet in behandeling genomen. Ook de zoon heeft op 19 juni 2018 het Nederlanderschap verloren. Hiertegen is bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 1 november 2023 (SGR 23/6560) is het verzoek om een voorlopige voorziening van de zoon van eiseres afgewezen.
Standpunten van partijen
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief bevat slechts de constatering van rechtsgevolgen die van rechtswege zijn ingetreden [2] met het verlies van het Nederlanderschap en is niet gericht op enig rechtsgevolg. Het gaat om een rechtstreeks uit de wet voortvloeiende situatie. Ook de aankondiging van een (eventuele)opname van de persoonsgegevens in het Register is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [3]
3.2.
Eiseres stelt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
Overwegingen van de rechtbank
4.1.
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsprocedure alleen om eiseres gaat. Ter zitting is gebleken dat de bezwaarprocedure van haar zoon nog loopt.
4.2.
Het standpunt van eiseres dat zij door het besluit met name kosten heeft moeten maken voor de beroepsprocedure en het verzoek om een voorlopige voorziening, kan er niet toe leiden dat al gelet hierop het beroep gegrond moet worden verklaard.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het Nederlanderschap van eiseres van rechtswege is vervallen. De juistheid van die constatering is in dit geding niet aan de orde. Verweerder heeft niet een besluit over (de intrekking van) het Nederlanderschap van eiseres genomen, zodat een inhoudelijke beoordeling daarvan niet aan de orde is. [4] Het beroep van eiseres op het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (het Vriendschapsverdrag) blijft dan ook buiten beschouwing.
4.4.
Uit het systeem van de Paspoortwet volgt dat als een paspoort is verstrekt en later blijkt dat de houder van het paspoort niet of niet langer de Nederlandse nationaliteit bezit, dit reisdocument van rechtswege is vervallen. De mededeling daarvan aan eiseres is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu dit gevolg rechtstreeks voortvloeit uit de Paspoortwet en niet een rechtsgevolg is van de brief van 17 mei 2023. De rechtbank zal de brief op dit punt niet inhoudelijk beoordelen. Het standpunt van eiseres dat onderzoek had moeten plaatsvinden of de burgemeester van Rotterdam juist heeft gehandeld bij het verstrekken van een Nederlands paspoort blijft dan ook buiten beschouwing.
4.5.
De aankondiging in de brief van 17 mei 2023 van een opname van de persoonsgegevens in het Register, is niet gericht op enig rechtsgevolg en is daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [5] De opname in het Register is afhankelijk van het al dan niet inleveren van het paspoort door eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de in voetnoot 5 genoemde uitspraak op dit punt ook heeft te gelden voor een aankondiging zoals gedaan in de brief.
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)
2.Artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a,van de Paspoortwet
3.Verwezen is naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 maart 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA0096), r.o. 2.5. en vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 4 november 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:11394), r.o. 4.7.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP9593), r.o. 2.3.1.