Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Kurt-Gecoglu, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 26 augustus 2022 ingediend, en verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, had de wettelijke beslistermijn van zes maanden overschreden. Eiser heeft verweerder op 9 maart 2024 in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de aanvraag. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. Deze kosten zijn gebaseerd op het feit dat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift, waarbij een lagere vergoeding is toegekend omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn.
De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing op 16 juli 2024 bekendgemaakt. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, en de rechtbank heeft de nodige juridische overwegingen uiteengezet met betrekking tot de toepasselijke wetgeving en eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.