ECLI:NL:RBDHA:2024:12448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en cameratoezicht in het Detentiecentrum Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel niet zijn betwist door de eiser, die niet zelf ter zitting verscheen, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser over cameratoezicht en de omstandigheden van zijn plaatsing in het Detentiecentrum Rotterdam (DCR) beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische zorg in het DCR adequaat is en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De uitspraak eindigt met de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding en de mededeling dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21927
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Izat).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, omdat zijn overdracht aan Kroatië op die dag om 8.05 uur stond gepland. De gemachtigde van eiser heeft via een telefonische verbinding aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van verweerder is ter zitting verschenen.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel nodig is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. Deze gronden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Er volgt namelijk uit dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Cameratoezicht
2. Eiser voert aan dat hij in het Detentiecentrum Rotterdam (DCR) onrechtmatig onder cameratoezicht is geplaatst. Volgens eiser is de toepassing van een dergelijke maatregel in strijd met zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven zoals omschreven in artikel 8 van het EVRM.
2.1.
De klacht van eiser over zijn plaatsing onder cameratoezicht in het DCR betreft een klacht over de feitelijk toepassing van het regime binnen het DCR. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraken van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, en 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2795, volgt dat voor dergelijke klachten een andere rechtsingang openstaat – te weten: het indienen van een klacht bij de beklagcommissie van de Commissie van Toezicht – dan het instellen van beroep tegen de bewaringsmaatregel. Gelet hierop kan de rechtbank in deze bewaringsprocedure niet oordelen over de rechtmatigheid van het ten aanzien van eiser toegepaste cameratoezicht in het DCR. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
Opstand in DCR
3. Verder betoogt eiser dat verweerder ten tijde van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op de hoogte moet zijn geweest van de gewelddadige opstand die een dag eerder in het DCR had plaatsgevonden en dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser één dag na dit geweldsincident toch in het DCR is geplaatst.
3.1.
Op 23 mei 2024 heeft er een geweldsincident plaatsgevonden in het DCR. Eiser is een dag later, op 24 mei 2024, in het DCR geplaatst. Op de dag van plaatsing van eiser in het DCR was de opstand al beëindigd en was de orde weer hersteld. Bovendien heeft verweerder ter zitting, onbestreden, te kennen gegeven dat eiser op een andere afdeling is geplaatst dan de afdeling waarop de opstand had plaatsgevonden. Gelet hierop acht de rechtbank de plaatsing van eiser in het DCR niet onrechtmatig en hoefde verweerder in de maatregel van bewaring niet specifiek te motiveren waarom eiser in het DCR werd geplaatst. De beroepsgrond slaagt niet.
Verwondingen aan onderarm
4. Tot slot voert eiser aan dat hij tijdens het gehoor voorafgaande aan de bewaring zijn arm heeft getoond en dat daarop verwondingen zichtbaar zijn die het gevolg zijn van zelfmutilatie. Verweerder is hierop in de motivering van de maatregel van bewaring ten onrechte niet ingegaan, zo stelt eiser.
4.1.
Uit het verslag van gehoor (M110) volgt dat eiser tijdens het gehoor zijn onderarm heeft laten zien. In het verslag staat hierover: “
Zichtbare verwondingen aan de onderarm. Zelfmutilatie. Dat heb ik in Turkije gedaan, 1,5 jaar geleden”. Nu het gaat om littekens/genezen verwondingen die 1,5 jaar geleden zijn toegebracht en eiser geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij onder medische behandeling staat voor die littekens dan wel onder psychische behandeling staat voor actuele automutilatie, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de maatregel van bewaring hierop niet specifiek hoefde in te gaan, maar kon volstaan met de motivering dat in het DCR een medische dienst beschikbaar is, dat eiser een intake krijgt bij de medische dienst en dat de medische zorgverlening binnen het DCR gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Ter zitting heeft verweerder overigens toegelicht dat eiser bij zijn plaatsing in het DCR een medische intake heeft gehad en dat eiser vervolgens op advies van de medische dienst onder cameratoezicht is geplaatst. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de in het DCR beschikbare medische zorg in zijn geval niet toereikend is geweest of dat zijn gezondheidssituatie in bewaring door gebrek aan de benodigde zorg verslechterd is. De beroepsgrond slaagt gezien het voorgaande niet.
Slotsom beroepsgronden
5. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
N.R.R. Pahladsingh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.