Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.12065
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Tussen partijen is de ontvankelijkheid van het beroep in geschil. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het besluit met het kenmerk WBV 2023/33 op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van het besluit met het kenmerk WBV 2023/3 en stelt zich op het standpunt dat de in artikel 35, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn opgenomen beslistermijn van 21 maanden is overschreden. Verweerder betwist dit door er op te wijzen dat de beslistermijn van 21 pas gaat lopen wanneer verweerder verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven
5. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
6. Eiser heeft op 25 mei 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Op 11 juli 2022 heeft verweerder Italië verzocht eiser op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 7 september 2022. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dient verweerder, na aanvaarding van een overnameverzoek, eiser uiterlijk binnen zes maanden aan de Italiaanse autoriteiten over te dragen. Verweerder heeft naar aanleiding van het hiergenoemde bij beschikking van 9 januari 2023 de aanvraag niet in behandeling genomen. Op 9 januari 2023 is hiertegen door eiser beroep ingesteld. Op 24 februari 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, dit beroep ongegrond verklaard.4 Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening, diende verweerder eiser, uiterlijk op 7 maart 2023 aan de Italiaanse autoriteiten over te dragen. Nu dat niet is gelukt, is eiser op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, op 8 maart 2023 verantwoordelijk geworden voor behandeling van de asielaanvraag van eiser.
Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 42, eerste lid, Vw in beginsel uiterlijk binnen zes maanden nadien, dus op 8 september 2023 op de aanvraag had moeten beslissen.
7. Anders dan partijen blijkbaar veronderstellen, is op deze zaak niet WBV 2023/3, maar WBV 2022/225 van toepassing. Immers, uit de tekst van beide WBV’s valt af te leiden dat voor het toepassingsbereik ervan de datum van indiening van de asielaanvragen van belang is. Op grond van WBV 2022/22 zijn de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. In beginsel zou dat betekenen dat de beslistermijn in de zaak van eiser dus met negen maanden is verlengd.
8. Echter, op het moment dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld, was de maximale beslistermijn van 21 maanden, zoals bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, al verstreken. Dit artikellid bepaalt dat de lidstaten de behandelingsprocedure in elk geval uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden na de indiening van de asielaanvraag afronden. Anders dan de zesmaandentermijn6 , begint de termijn van 21 maanden wél te lopen vanaf het tijdstip van de indiening van de asielaanvraag. De rechtbank verwijst voor de motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2023.7
5 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
6 In artikel 42, zesde lid, van de Vw.
10. De rechtbank stelt vast dat de 21 maanden termijn is verstreken op 25 februari 2024. Eiser heeft verweerder op 27 februari 2024, dus na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
11. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.8 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.9
11. De rechtbank heeft in het hiervoor genoemde vastgesteld dat de 21 maanden termijn is overschreden. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.10 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
13. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere termijn op dan het door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 8 juli 202011 ontwikkelde 8+8 wekenmodel.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?.
14. Eiser heeft op grond van artikel 8:55c van de Awb gevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
15. In de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb staat dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt. Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet),waarin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 202212 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd.
8 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
9 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
16. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 202213 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.14
17. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
18. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
19. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
14 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.