Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben, had beroep ingesteld tegen een besluit van 30 juli 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 7 augustus 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de maatregel van bewaring zorgvuldig overwogen.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat er een significant risico op onderduiken bestaat. De eiser had op 11 juli 2024 met onbekende bestemming het asielzoekerscentrum verlaten, wat volgens de rechtbank betekent dat zijn rechtmatig verblijf in Nederland is geëindigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door verweerder verstrekte informatie en heeft de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, zoals het onttrekken aan het toezicht, bevestigd.
De rechtbank heeft ook de lichte gronden overwogen, maar oordeelt dat de combinatie van de zware en lichte gronden voldoende is om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de gemachtigde van de eiser is op 7 augustus 2024 telefonisch op de hoogte gesteld van het dictum.