ECLI:NL:RBDHA:2024:12558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben, had beroep ingesteld tegen een besluit van 30 juli 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 7 augustus 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de maatregel van bewaring zorgvuldig overwogen.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat er een significant risico op onderduiken bestaat. De eiser had op 11 juli 2024 met onbekende bestemming het asielzoekerscentrum verlaten, wat volgens de rechtbank betekent dat zijn rechtmatig verblijf in Nederland is geëindigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door verweerder verstrekte informatie en heeft de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, zoals het onttrekken aan het toezicht, bevestigd.

De rechtbank heeft ook de lichte gronden overwogen, maar oordeelt dat de combinatie van de zware en lichte gronden voldoende is om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de gemachtigde van de eiser is op 7 augustus 2024 telefonisch op de hoogte gesteld van het dictum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30232

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Omar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1990.
2. Verweerder heeft aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd dat deze wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat er een significant risico bestaat op onderduiken, hetgeen blijkt uit de feiten of omstandigheden dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft op zitting de zware gronden 3b en 3k betwist. Voor zover verweerder heeft overwogen dat eiser per 12 juli 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en zich eerst op 17 juli 2024 opnieuw in AC [plaats 1] heeft gemeld, is deze informatie volgens eiser onjuist. Eiser is op 11 juli 2024 met een bus vanuit AC [plaats 1] naar AZC [plaats 2] gebracht en heeft zich in [plaats 1] opnieuw moeten melden op 17 juli 2024. Hij heeft in die tussenliggende periode in AZC [plaats 2] verbleven en is dus niet met onbekende bestemming vertrokken.
4. Verweerder heeft ter zitting navraag gedaan bij het COa en aldaar de volgende aanvullende informatie ontvangen. Eiser is, na zijn verblijf in AC [plaats 1] van 15 juni 2024 tot 25 juni 2024, naar AZC [plaats 2] overgeplaatst tot 11 juli 2024. Op die dag is eiser met onbekende bestemming vertrokken en heeft hij zich op 15 juli 2024 opnieuw in AC [plaats 1] gemeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de door verweerder verstrekte – aanvullende - informatie en gaat daar dan ook vanuit. Door op 11 juli 2024 met onbekende bestemming te vertrekken uit het asielzoekerscentrum wordt geacht dat eiser Nederland kennelijk uit eigen beweging heeft verlaten als bedoeld in artikel 62c, 4de lid van de Vreemdelingenwet. Hiermee is het rechtmatig verblijf in Nederland geëindigd (ECLI:NL:RVS:2018:1491). Op 27 december 2018 heeft rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch geoordeeld dat rechtmatig verblijf niet herleefd wanneer een vreemdeling zich opnieuw heeft gemeld en opvang en voorzieningen heeft ontvangen van het COa. De Raad van State heeft dit in de uitspraak van 11 april 2019 bevestigd (ECLI:NL:RVS:2019:1164). Verweerder heeft de zware grond 3b dus aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen.
6. Dit geldt eveneens voor de zware grond 3k. Bij besluit van 17 juni 2024 is de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep dat eiser daartegen heeft ingediend is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 18 juli 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:6645). In die uitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld dat de beroepsgrond van eiser, dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement naar Eritrea, niet slaagt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel om die reden onrechtmatig is.
7. De rechtbank is van oordeel dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van verweerder dat er een significant risico op onderduiken bestaat.
Ambtshalve toets
8. De rechtbank overweegt dat zij ook ambtshalve oordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van eiser op 7 augustus 2024 om 16:45 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 7 augustus 2024 om 16:48 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.