In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Somalische nationaliteit, op 16 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een beroep van eiser op 11 april 2024. Eiser heeft de minister in gebreke gesteld op 27 maart 2024, maar de minister heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor de minister om te beslissen op de aanvraag van eiser is verstreken op 16 maart 2024, en eiser heeft rechtsgeldig de minister in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de minister, die € 100,- per dag bedraagt voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat de minister uiterlijk op 11 november 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 13 augustus 2024.