ECLI:NL:RBDHA:2024:12734
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- S. Ketelaars – Mast
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van Eritrese vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van een Eritrese vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag was op 30 november 2022 ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie had niet tijdig op deze aanvraag beslist. De eiser heeft de minister op 12 maart 2024 in gebreke gesteld, waarna hij op 28 maart 2024 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de minister geen verweerschrift had ingediend.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank constateert dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat de eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond, en de rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op. De rechtbank bepaalt dat de minister uiterlijk op 25 oktober 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn een zorgvuldige beslissing te nemen.
Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Het verzoek van de eiser om een bestuurlijke dwangsom werd afgewezen, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat het uitsluiten van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 437,50.