In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, op 24 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Asiel en Migratie heeft op 26 maart 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiser wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 10 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, die kan worden verlengd met negen maanden, is inmiddels verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris uiterlijk op 19 november 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.