In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit, op 25 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 4 april 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit en heeft op 23 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag op 25 december 2022 ingediend en de beslistermijn is verlengd met negen maanden, waardoor de termijn om te beslissen op 25 maart 2024 is verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie zal de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom opleggen en bepalen dat de minister uiterlijk op 20 november 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen – Telman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.