In deze zaak hebben eisers, allen van Iraanse nationaliteit, op 9 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Op 11 april 2024 hebben eisers de minister in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens hebben zij op 7 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de aanvraag van eisers is verstreken, en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Aangezien meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling, is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank oordeelt dat de minister alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eisers, met een uiterste termijn van 4 december 2024. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.