ECLI:NL:RBDHA:2024:12948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.11681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat door eisers is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Eisers, waaronder een moeder en haar vier minderjarige kinderen, hebben op 21 maart 2023 een aanvraag ingediend, die op 29 maart 2023 door de minister is ontvangen. De minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Dit betekende dat er uiterlijk op 27 september 2023 een besluit genomen had moeten worden. Aangezien dit niet is gebeurd, hebben eisers de minister op 13 november 2023 in gebreke gesteld, wat op 15 november 2023 is ontvangen. Het beroep is op 15 maart 2024 ingesteld en is tijdig ingediend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is. Eisers hebben verzocht om de rechtbank te veroordelen tot het opleggen van een beslistermijn van veertien dagen aan de minister, alsook om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en de proceskosten van € 437,50 aan eisers, alsook tot vergoeding van het griffierecht van € 187.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en eerdere uitspraken die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sprake is van een bijzonder geval, wat aanleiding geeft om een langere beslistermijn op te leggen dan gebruikelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en eisers hebben de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer 1]
Mede namens haar minderjarige kinderen,

[minderjarige 1] ,

V-nummer: [V-nummer 2]

[minderjarige 2] ,

V-nummer: [V-nummer 3]

[minderjarige 3] ,

V-nummer: [V-nummer 4]

[minderjarige 4] , eiser

V-nummer: [V-nummer 5]
samen: eisers
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiser om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor eiseres in het kader van nareis.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 21 maart 2023. Deze is door verweerder op 29 maart 2023 ontvangen. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 27 september 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eisers hebben verweerder op 13 november 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. De ingebrekestelling is ontvangen op 15 november 2023. Op 15 maart 2024 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Eisers verzoeken de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren en verweerder een beslistermijn op te leggen van uiterlijk veertien dagen. Daarnaast verzoeken eisers de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en te bepalen dat verweerder een rechterlijke dwangsom verbeurt voor elke dat waarmee hij de door de rechtbank te bepalen termijn overschrijdt. Tot slot verzoeken eisers om verweerder te veroordelen in de proceskosten en betaling van het griffierecht.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn.
7. De rechtbank volgt niet het standpunt van eisers dat de rechtbank de uitganspunten zoals geformuleerd in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 niet mag toepassen, omdat de maximale beslistermijn van negen maanden, als vervat in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, wordt overschreden. Bij het formuleren van de uitgangspunten voor het opleggen van een passende nadere beslistermijn heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, onderkend en meegewogen dat in de Gezinsherenigingsrichtlijn beslistermijnen zijn opgenomen en de Richtsnoeren bij deze richtlijn bepalen dat een aanvraag om gezinshereniging zonder onnodige vertraging wordt afgehandeld.
8. In het geval van eisers heeft verweerder gelet op het dossier weliswaar de ontvangst van de aanvraag bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit is anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eisers meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers gezamenlijk verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
10. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eisers gezamenlijk € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
11. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gezamenlijk gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eisers schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
 bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eisers gezamenlijk van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 12 augustus 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden