In deze zaak heeft verzoeker op 20 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 30 november 2022 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 21 maart 2024 de asielaanvraag ingewilligd, waarna verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verzoeker de asielaanvraag op 30 november 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde op 30 mei 2023. De beslistermijn is echter verlengd tot 1 maart 2024.
Verzoeker heeft verweerder op 7 maart 2024 in gebreke gesteld en het beroep op 20 maart 2024 ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroepschrift te vroeg is ingediend, omdat er geen twee weken zijn verstreken tussen de ingebrekestelling en het indienen van het beroepschrift. Had verzoeker het beroep niet ingetrokken, zou het beroep niet-ontvankelijk zijn verklaard. Daarom wordt het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen als kennelijk ongegrond.
De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af, en deze uitspraak is openbaar gemaakt op 12 augustus 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier.