In deze zaak heeft eiseres, geboren op een onbekende datum en van Somalische nationaliteit, op 16 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister van Asiel en Migratie. Na een periode van inactiviteit heeft eiseres de minister op 10 april 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft zij op 2 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank constateert dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank wijkt af van het 8+8-wekenmodel en stelt een nieuwe beslistermijn van 8 weken na de uiterlijke termijn van 21 maanden, wat betekent dat de minister uiterlijk op 11 november 2024 een besluit moet nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiseres worden vastgesteld op € 437,50.