In deze zaak heeft eiseres, geboren op een onbekende datum en van Somalische nationaliteit, op 23 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiseres op 19 april 2024. Eiseres heeft vervolgens op 16 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond, en de rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op, waarbij de minister uiterlijk op 18 november 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.