In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Somalische nationaliteit, op 26 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 24 april 2024. Eiser heeft vervolgens op 20 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond, en de rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op, waarbij de minister verplicht wordt om uiterlijk op 21 november 2024 een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft daarbij een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft eiser geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien hij het niet eens is met de uitspraak.