In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Turkse nationaliteit, op 10 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 24 april 2024. Eiser heeft vervolgens op 20 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond, en de rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op. De rechtbank bepaalt dat de minister uiterlijk op 5 december 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Indien deze termijn wordt overschreden, moet de minister een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.