In deze zaak heeft eiseres op 7 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiseres op 24 april 2024. Vervolgens heeft eiseres op 20 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De beslistermijn van de minister is op 7 maart 2024 verstreken, en eiseres heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is en legt de minister een rechterlijke dwangsom op. De rechtbank bepaalt dat de minister uiterlijk op 2 november 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiseres. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast worden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt de mogelijkheid voor eiseres om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak. De rechtbank heeft hiermee de belangen van eiseres gewaarborgd en de minister aangespoord tot tijdige besluitvorming.