ECLI:NL:RBDHA:2024:13025
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres op 15 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor haar en haar minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres had haar aanvraag op 1 mei 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn was verlengd met drie maanden, waardoor de minister uiterlijk op 30 oktober 2023 een besluit had moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiseres de minister op 2 november 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 15 januari 2024 beroep ingesteld, wat tijdig was.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Op basis van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb legt de rechtbank de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank een langere termijn kan opleggen. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187.
De uitspraak is gedaan op 13 augustus 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.