ECLI:NL:RBDHA:2024:13098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.39697 (beroep) en NL23.39698 (voorlopig voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1978 en van Marokkaanse nationaliteit, had op 29 augustus 2022 een aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod handhaafde. Eiseres voerde aan dat het mvv-vereiste discriminatoir was en dat de hardheidsclausule van toepassing had moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eiseres uitviel, en dat de hoorplicht niet was geschonden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39697 (beroep) en NL23.39698 (voorlopig voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 25 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mevrouw [naam 1] (getuige en stiefdochter), gemachtigde van eiseres en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres heeft op 29 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ om bij haar echtgenoot de heer [naam 2] (referent) te verblijven.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en handhaaft het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiseres heeft geen geldige mvv [1] en er is geen reden om eiseres hiervan vrij te stellen. De eerder afgegeven verblijfsvergunning is ingetrokken en dat staat in rechte vast. Eiseres heeft daarmee geen rechtmatig verblijf gehad. Verder is het handhaven van het mvv-vereiste niet onevenredig en is de hardheidsclausule niet van toepassing. De belangenafweging in het kader van familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM [2] valt – met verwijzing naar verweerders besluit van 8 oktober 2019 – in het nadeel van eiseres uit.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Het mvv-vereiste is discriminatoir en in strijd met artikel 14 van het EVRM, omdat niet duidelijk is waarom onderscheid gemaakt wordt tussen vreemdelingen en hun nationaliteit bij het vereisen van een mvv. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 23 januari 2023 [3] . Het bestreden besluit is daarnaast in strijd met het nationaal en Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, omdat aan de hechte banden tussen eiseres en haar stiefkinderen onvoldoende gewicht is toegekend en ten onrechte niet in het voordeel van eiseres is gewogen dat zij na een uitspraak van de rechtbank de bezwaarprocedure in Nederland mocht afwachten en in 2017 met een geldige mvv Nederland in is gereisd. Voorts is de hardheidsclausule wel van toepassing en heeft verweerder hier ten onrechte niet aan getoetst, omdat de genoemde situaties in het relevante beleid van verweerder lijken op die van eiseres en de aldaar genoemde gronden niet-limitatief zijn. [4] Het besluit is ook in strijd met artikel 8 van het EVRM. Tot slot heeft verweerder in strijd gehandeld met de hoorplicht door eiseres niet op haar bezwaar te horen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Mvv-vereiste discriminatoir?
5. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank van 23 januari 2023 ziet op het inburgeringsvereiste en niet op het mvv-vereiste als zodanig. Eiseres heeft met deze verwijzing dus niet onderbouwd dat het onderscheid naar nationaliteit bij het vragen van een mvv discriminatoir is, nu zij daarbij slechts heeft verwezen naar jurisprudentie die niet relevant is. Daar komt bij dat tegen die uitspraak nog hoger beroep loopt bij de hoogste bestuursrechter [5] . Ook hebben rechtbanken in andere uitspraken geoordeeld dat het onderscheid bij het tegenwerpen van het inburgeringsvereiste niet discriminatoir is. [6] Op dat punt sluit de rechtbank zich aan bij de laatst genoemde uitspraken en neemt de daarin opgenomen overwegingen over het niet-discriminatoire karakter van het inburgeringsvereiste over en maakt die tot de hare.
Hardheidsclausule
6. De toepassing van de hardheidsclausule is beperkt tot zeer uitzonderlijke gevallen die door de wet- en regelgever niet zijn voorzien. Verweerder kan een vreemdeling vrijstellen van het mvv-vereiste, indien het handhaven van dit vereiste naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [7]
6.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder had mogen afzien van toepassing hardheidsclausule en het mvv-vereiste mocht tegenwerpen. Er is geen sprake van (bijzondere) omstandigheden waardoor verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen. Eiseres is weliswaar destijds rechtmatig Nederland ingereisd met een mvv, maar later is gebleken dat de mvv was verstrekt op basis van onjuiste informatie. De op basis van deze mvv verleende vergunning is ingetrokken en de procedures die eiseres hierover heeft gevoerd heeft zij in beide instanties verloren. Verweerder mocht haar dit tegenwerpen. Dat eiseres in afwachting van deze procedures voor een deel procedureel rechtmatig verblijf heeft gehad, hoeft het oordeel van verweerder niet anders te maken. Eiseres wist – vanwege het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod – dat zij niet in Nederland mocht blijven. Procedureel rechtmatig verblijf is niet hetzelfde als rechtmatig verblijf zoals bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Zij heeft er zelf voor gekozen om geen gehoor te geven aan het terugkeerbesluit en in Nederland te blijven en haar banden met haar stieffamilie te verdiepen. Aan de omstandigheid dat zij nu een belangrijke (oppas)rol heeft in de levens van haar stieffamilie heeft verweerder dan ook geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. De gedachte achter het mvv-vereiste is nu juist om dergelijke voldongen feit-situaties te voorkomen. De rechtbank overweegt ook dat er geen belemmeringen zijn voor eiseres om de mvv-procedure te doorlopen en de uitkomst daarvan in Marokko af te wachten. In dat geval wordt zij, indien zij aan de overige voorwaarden voldoet en haar mvv-aanvraag wordt toegewezen, slechts tijdelijk gescheiden van haar (stief)familie in Nederland. Van een onbillijke situatie is dan – zoals eiseres zelf ter zitting ook heeft verklaard – geen sprake van. Verweerder neemt in het voordeel van eiseres mee dat zij integreert in de Nederlandse samenleving en inmiddels haar inburgeringsexamen heeft gehaald. De rechtbank is er tevens van overtuigd dat eiseres sterke banden heeft met haar stieffamilie in Nederland en dat het niet prettig is (tijdelijk) van hen gescheiden te worden. Echter, de omstandigheden van eiseres zijn niet als bijzonder aan te merken binnen de totale evenredigheidsbeoordeling.
6.2.
Dat de situatie van eiseres lijkt op een van de genoemde gevallen in het beleid van verweerder waarbij de hardheidsclausule moet worden toegepast, is niet nader onderbouwd. Dat de genoemde gevallen waarin de hardheidsclausule dient te worden toegepast niet-limitatief is, hoeft het oordeel van verweerder niet anders te maken. Verweerder heeft namelijk getoetst of het handhaven van het mvv-vereiste zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Gelet op voorgaande is verweerder dan ook niet gehouden te toetsen of wel aan alle andere voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning wordt voldaan.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
7. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [8] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [9] Er dient een belangenafweging plaats te vinden als sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en moet dit enigszins terughoudend toetsen. [10]
7.1.
Nu de omstandigheden die hiervoor zijn gewogen in het kader van de hardheidsclausule en evenredigheid ook betrekking hebben op het familieleven van eiseres, heeft de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM moet worden gemaakt dezelfde uitkomst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante gegevens en omstandigheden heeft betrokken en de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen.
Evenredigheidsbeginsel
8. Gelet op wat de rechtbank in rechtsoverwegingen 6 tot en met 7.1 heeft overwogen, volgt dat het bestreden besluit niet onevenredig is en daarmee niet in strijd is met het nationaal en Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
Hoorplicht
9. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel moet worden gehoord. Hiervan mag slechts worden afgezien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [11] De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat van een dergelijke twijfel geen sprake was. De rechtbank ziet dat eiseres inderdaad een complete aanvraag ingediend. Echter blijkt niet dat het beeld dat verweerder had bij het nemen van het bestreden besluit niet compleet of onjuist was, waardoor verweerder eiseres voor aan het nemen van het bestreden besluit had moeten horen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [12]
12. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 23 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:622.
4.WBV 2022/28 en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 24 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12901 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17417.
7.Artikel 3.71, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/4.1 van de Vc.
8.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
9.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
10.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
11.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
12.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).