ECLI:NL:RBDHA:2024:13104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.38461 (beroep) en NL23.38462 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres, geboren in 1972 met de Surinaamse nationaliteit, had op 27 december 2022 een aanvraag ingediend als verblijvende partner bij haar referent. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met een terugkeerbesluit opgelegd. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en voerde aan dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging had gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM, en dat relevante feiten en omstandigheden niet waren meegenomen in de beslissing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er sprake was van een 'fair balance' in de belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar referent, en dat verweerder dit niet had meegenomen in zijn overwegingen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. Verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.38461 (beroep) en NL23.38462 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres/verzoekster], V-nummer: [V-nummer], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de heer [naam] (referent), gemachtigde van eiseres en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1972 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij heeft op 27 december 2022 een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER als verblijvende partner bij referent.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij samen met referent drie maanden in een andere EU-lidstaat dan Nederland heeft verbleven, aldaar gezinsleven heeft opgebouwd en bestendigd en vervolgens samen met referent is teruggekeerd naar Nederland. [1] Het latere beroep van eiseres op het ‘
Chavez’-arrest is in deze procedure buiten beschouwing gelaten, omdat daar een aparte aanvraag voor is ingediend. Primair hoeft verweerder – gelet op zijn beleid – geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] te maken. [3] Subsidiair stelt verweerder dat er in het bestreden besluit wel een belangenafweging is gemaakt en deze in het nadeel van eiseres mocht uitgevallen. Van horen is afgezien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert – kort gezegd – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte in het besluit opgenomen dat er sprake zou zijn van een mvv-aanvraag. Voorts heeft verweerder de aanvraag van een verblijfsvergunning op grond van Chavez-jurisprudentie in deze procedure ten onrechte niet getoetst. Verweerder had wel degelijk een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moeten maken en heeft bij de gemaakte afweging een onjuist criterium gebruikt en heeft daarbij niet alle relevante feiten en omstandigheden bij betrokken. Verweerder had daarbij ook Chavez-overwegingen moeten betrekken. Verder is het terugkeerbesluit in strijd met artikel 8 van het EVRM en het recht van eiseres om samen te leven met haar gezin in Nederland. Verweerder heeft tenslotte de hoorplicht geschonden. Tijdens een hoorzitting kon meer over het gezinsleven worden verteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat niet betwist wordt dat door eiseres en referent niet aan de voorwaarden in de Unieburgerrichtlijn worden voldaan, omdat referent geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer. Het beroep spitst zich dus toe op de vraag of verweerder een juiste belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt en of verweerder daarin de Chavez-overwegingen had moeten betrekken.
Artikel 8 van het EVRM
6. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [4] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en moet dit enigszins terughoudend toetsen. [5]
Ambtshalve doortoetsten aan artikel 8 van het EVRM
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder een ambtshalve bevoegdheid heeft om te toetsten aan artikel 8 EVRM, ook in EU-procedures over de vaststelling van een declaratoir verblijfsrecht zoals volgt uit richtlijnen opgesteld door verweerder zelf. [6] De Afdeling heeft uitdrukkelijk overwogen dat verweerder ook in dergelijke zaken dient te motiveren waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn ambtshalve bevoegdheid om te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. [7] Dat betekent dat het primaire standpunt van verweerder op dit punt niet gehandhaafd kan blijven en de rechtbank het subsidiaire standpunt van verweerder zal toetsten.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en de juiste criteria als uitgangspunten heeft gehanteerd.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, niet alleen tussen eiseres en referent, maar ook tussen eiseres en haar kinderen. Verweerder heeft dit belangrijke gegeven niet kenbaar in de belangenafweging betrokken en zodoende ook niet gemotiveerd of, en zo ja, hoeveel gewicht hieraan wordt gegeven. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel van eiseres gewogen dat is niet is gebleken dat zij voldoende kennis heeft van de Nederlandse taal en samenleving. De rechtbank begrijpt niet waar verweerder deze conclusie op baseert. Eiseres is door verweerder niet gehoord, terwijl eiseres uit een land komt waar het Nederlands de officiële landstaal is. Bovendien is ter zitting gebleken dat zij uitstekend Nederlands spreekt. Voorts staat vast dat referent een eigen inkomen heeft en de kosten van levensonderhoud van zijn gezin, en daarmee ook eiseres, kan betalen. In het bestreden besluit is ook overwogen dat het economisch belang minder zwaar weegt. Het is dan ook volstrekt onduidelijk waarom de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres is uitgevallen. Daar komt nog het volgende bij. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres meegewogen dat niet sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in het land van herkomst. Niet valt in te zien hoe verweerder dit kan tegenwerpen zonder eerst haar Chavez-verblijfsrecht te onderzoeken. Het bestaan van een Chavez-verblijfsrecht levert immers een dergelijke objectieve belemmering op. [8] Ten slotte had verweerder onder deze omstandigheden niet mogen afzien van het horen.
6.4.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden onderzocht en kenbaar bij de belangenafweging betrokken en heeft hij niet deugdelijk gemotiveerd dat met de gemaakte belangenafweging sprake is van het vereiste van ‘fair balance’.
Overige beroepsgronden
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [9]
10. Verweerder moet de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een totaal van tot een bedrag van € 2.625,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 875,- met een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift met een waarde van
€ 875,- met een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van €875 met een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.625,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 7 van de Unieburgerrichtlijn.
2.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.WI 2023/3 Het recht van de Europese Unie.
4.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
5.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
6.IB 2023/75 Doortoetsen o.g.v. artikel 3.6b Vb.
7.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187, r.o. 2.3; artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vc).
8.Zie onder meer uitspraken van de Afdeling van 18 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2751 en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 11 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2253.
9.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.