ECLI:NL:RBDHA:2024:13192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraanse nationaliteit, op 29 december 2021 een tweede aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Eiser heeft de minister van Asiel en Migratie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank heeft eerder de minister opgedragen om binnen bepaalde termijnen te beslissen, maar de minister heeft hieraan niet voldaan. Eiser heeft vervolgens meerdere keren beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is overschreden en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21085

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 29 december 2021 een tweede aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 22 juli 2022 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 12 augustus 2022 heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 september 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, de minister opgedragen binnen uiterlijk 9 weken na de uitspraak op de aanvraag van eiser te beslissen. De minister heeft hieraan niet voldaan.
Op 10 februari 2023 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Bij uitspaak van 23 mei 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, de minister opgedragen binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken.
Bij beschikking van 28 juli 2023 heeft de minister de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard.
Op 4 augustus 2023 heeft eiser tegen deze beschikking beroep ingesteld. Bij uitspraak van 31 augustus 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken.
Op 30 april 2024 heeft eiser de minister opnieuw in gebreke gesteld. Op 17 mei 2024 heeft eiser opnieuw beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag ingediend.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
7. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval hebben op 14 maart 2023 en 30 maart 2023 aanvullende gehoren plaatsgevonden in het kader van de herhaalde asielaanvraag. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
9. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.