In deze zaak heeft eiser, geboren in Jemen en vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, op 29 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft op 22 mei 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiser, omdat er niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. Eiser heeft vervolgens op 6 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag op 29 januari 2023 ingediend en de wettelijke beslistermijn is verstreken op 29 april 2024. Aangezien eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en er meer dan twee weken zijn verstreken, is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank oordeelt dat de minister een rechterlijke dwangsom moet opleggen en dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 augustus 2024 en is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier.