ECLI:NL:RBDHA:2024:13241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduren van maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Migratie en Asiel. Eiser had op 30 juli 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 13 augustus 2024 is opgeheven, maar dat de grondslag voor de bewaring niet tijdig was omgezet na de indiening van een asielaanvraag op 9 augustus 2024. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf 12 augustus 2024 onrechtmatig was, omdat verweerder niet binnen de vereiste termijn de grondslag had gewijzigd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en eiser een schadevergoeding van € 200 toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende twee dagen. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de minister van Migratie en Asiel, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 30 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 13 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgeheven en aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw opgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 19 augustus 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1984 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 augustus 2024 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (7 augustus 2024) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat deze niet tijdig is omgezet. Eiser heeft namelijk op 9 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend, waarna verweerder binnen 2 dagen de grondslag van de bewaring had moeten wijzigen. Echter verweerder heeft de grondslag van de bewaring pas op 13 augustus 2024 omgezet. De bewaring van eiser was daarom met ingang van 9 augustus 2024 niet langer op de juiste wettelijke grondslag gebaseerd en dus onrechtmatig.
5. De beroepsgrond slaagt. Verweerder dient volgens vaste rechtspraak een maatregel van bewaring binnen 48 uur om te zetten naar een andere grondslag, wanneer deze niet meer op een juiste wettelijke grondslag berust. [2] Nu eiser op 9 augustus 2024 asiel heeft aangevraagd had verweerder uiterlijk op 11 augustus 2024 de maatregel moeten omzetten naar een andere grondslag. Dat is niet gebeurd, zodat de aan eiser op 30 juli 2024 opgelegde maatregel van bewaring met ingang van 12 augustus 2024 niet langer op de juiste wettelijke grondslag heeft berust. Vanaf dat moment tot de omzetting op 13 augustus 2024 heeft de bewaring onrechtmatig voortgeduurd.
6. Het beroep is gegrond, omdat deze maatregel vanaf 12 augustus 2024 (tot de opheffing daarvan op 13 augustus 2024) onrechtmatig heeft voortgeduurd. Dit leidt echter niet tot het opheffen van de maatregel van bewaring of het in vrijheid stellen van eiser, omdat deze maatregel van bewaring al is opgeheven. De rechtbank kent wel een schadevergoeding toe voor twee dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel: 2 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 200.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875.
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.ie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1082), 21 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:504) en 7 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:705).